In en rond Geraldton.


Advertisement
Australia's flag
Oceania » Australia » Western Australia » Geraldton
December 11th 2006
Published: January 10th 2007
Edit Blog Post

Maandag 11 december.


Na een rustig ontbijt waren we om 9u mooi op tijd in de vissershaven van Geraldton voor de rondleiding in de ‘Brolos Cooperative’. Naar deze fabriek wordt de West Australian Rock Lobster gebracht door de vissers die een vergunning hebben om op deze kreeften te vissen. Hier konden we zien hoe een lading kreeften werd aangevoerd, gesorteerd en vervolgens in opslagtanks bewaard. De kreeften blijven minstens een paar dagen in deze tanks om als het ware ‘gespoeld’ te worden. Afhankelijk van de afzetmarkt, worden er aan deze kreeften verschillende eisen gesteld. Japanners kopen zowel levende als ingevroren kreeft maar liefst van een donkere kleur. De grootste afzetmarkt is echter China: omdat ze daar menen dat deze kreeften op draken lijken, kan men de mooiste fel rode exemplaren verkopen voor wel 250 $, een prijs die ze nergens anders halen. Voor het transport van levende kreeft (30%!v(MISSING)an de omzet) worden de kreeften ‘verdoofd’ in zeewater van 9°C waardoor ze in een toestand komen te vergelijken met de winterslaap van andere dieren. Vervolgens worden ze gekoeld en verpakt met het schaafsel van een bepaalde pijnboom in isomodozen en per vliegtuig binnen de 24 uur over heel de wereld geleverd. Over de omstandigheden waarin de kreeften vervoerd kunnen worden is hier intensief onderzoek gedaan waardoor men nu tijdens dit transport kan garanderen dat 100% levend op de bestemming aankomt.

Tijdens de rondleiding kregen we ook een video te zien waarin de fijne kneepjes werden uitgelegd in verband met het vissen naar deze soort kreeft en de verkoop ervan. We konden zien welke verschillende kwaliteitscategorieën voor kreeften gehanteerd werden. Indien een kreeft meer dan 2 poten kwijt was, kwam hij niet meer in aanmerking voor verkoop in levende toestand. Hij kwam dan met de andere afgekeurde exemplaren nog wel in aanmerking om te worden gekookt om zo diepgevroren te worden verkocht. Deze kreeften werden voor het koken eerst gedood: ze werden verdronken door ze in een bak met zoet water te brengen. De Verenigde Staten en Europa zijn de grootste afnemers van diep gevroren kreeft.

Om overbevissing van de wateren rond de Abrolhos eilanden te voorkomen was het aantal licenties om daar fuiken te zetten sinds enkele jaren bevroren op 150. Men kon alleen nog een bestaande licentie afkopen van vissers die ermee ophielden. Er mag op die plaats maar op kreeft gevist worden tijdens 14 weken tussen 15 maart en 30 juni. Inspecteurs controleerden op zee de vangst: ondermaatse exemplaren en wijfjes met bevruchtte eitjes moesten terug in het water gegooid worden. Inbreuken op deze regels werden onherroepelijk met zeer zware boetes bestraft.

De fabriek die we bezochten was de grootste in zijn soort. Buiten het visseizoen bij de Abrolhos eilanden werden er kreeften verwerkt die op andere plaatsen werden gevangen. De capaciteit van de fabriek om levende kreeften op te slaan (90 ton) was voldoende om heel het jaar door iedere hoeveelheid van iedere kwaliteit binnen de 48 u te kunnen leveren. Qua omzet bleek de vangst op kreeft die deze fabriek te verwerken kreeg niet te onderschatten: met 100 tot 200 miljoen dollar per jaar betekende dit 15% van de totale opbrengst van de visserij in Australië.

We kregen ook de kans om de kreeften van heel dicht bij te zien en zelfs vast te houden. Opvallend was voor ons alle drie welke prachtige kleuren deze dieren kunnen hebben. Eenmaal in de fabriek beland, hadden ze daar natuurlijk niets meer aan.

Na dit bezoek reden we naar het centrum. In het museum doken we onder in de tentoonstellingen over de flora en fauna van de Abrolhos eilanden.
Deze 122 eilanden liggen in een gebied die 60 km ten westen van Geraldton begint. Ze zijn verdeeld over drie grote groepen: de Wallabi-, de Oostelijke- en de Pelsaert-eilanden. Het gebied waarover de eilanden verspreid zijn strekt zich van noord naar zuid over 100 km uit. Het gebied rond de Abrolhos eilanden is zo rijk aan leven omdat het de plaats is waar het koudere water van het zuiden gemengd wordt met tropisch water die door de Leewin stroom van het noorden komt. Door deze verplaatsing van tropisch water worden larven, eieren en jonge dieren verder naar het zuiden gevoerd dan ze normaal zouden kunnen overleven. Door deze warme stroming heeft het water rond de Abrolhos eilanden namelijk een constante temperatuur van 20 à 22°C, enkele graden hoger dan het water voor de kust. De vermenging met het voedselrijke koudere water zorgt er voor dat de tropische soorten waaronder ook koraal hier uitbundig kunnen gedijen. Een interessante video illustreerde zeer goed de rijke flora en fauna van dit gebied.

Een tweede onderwerp dat diepgaand in dit museum werd behandeld, ging over de talloze schipbreuken die in dit gebied zoveel schepen en mensenlevens hadden geëist. Een video deed het verhaal over de schipbreuk en muiterij van de Batavia die hier in 1629 op het klif te pletter liep, helemaal uit de doeken. Heel veel materiaal werd ook tentoon gesteld van een ander Nederlands schip, de Zeewijk, die hier in 1727 verging. Twee muiters van de Batavia werden als straf naar het onbekende vasteland van West Australië verbannen en het is zeker dat er ook opvarenden van andere schipbreuken zich lang in leven hebben kunnen houden. De vraag is of ze Aboriginals hebben ontmoet en zo ja of ze dit hebben overleefd. Behalve aan deze twee overbekende, werd er in het museum ook aandacht besteed aan de 18 andere historische wrakken die in het water rond de Abrolhos eilanden liggen.

Op een rustig bankje achter het museum aten we de boterhammen op, die we hadden meegenomen.
Nadien brachten we een kort bezoek aan het hoogste punt van de stad. Op deze heuveltop had men een goed uitzicht over de stad. Er was er een herdenkingsmonument geplaatst om de 645 bemanningsleden van de H.M.A.S. Sydney II te gedenken die in 1941 zonder een spoor na te laten na een zeeslag was vergaan. In het museum was er ook een zaal aan deze gebeurtenis gewijd. Wat er toen gebeurd is, is nog altijd een pijnlijk mysterie. Vooral dat er geen enkele overlevende van dit schip is terug gevonden, is onverklaarbaar. Van het Duitse schip dat in de slag betrokken was, hebben veel soldaten de oorlog (als krijgsgevangene) overleefd.

‘s Avonds stond er kreeft op het menu: in de fabriek hadden we er eentje gekocht, verser kon toch niet. De kreeft was al gekookt en overlangs doorgesneden zodat er niets meer kon mis gaan. Met een glaasje witte wijn erbij was het dus weer smullen.



Dinsdag 12 december.


Om 8u40 werden Berna en ik opgehaald voor onze tour naar de Abrolhos eilanden.
In een, verder lege, hal van het kleine vliegveld werden we opgewacht door William, onze piloot, snorkelbegeleider en bush-ranger. Behalve hij en wij twee was er nog één andere toeriste van de partij, afkomstig van Schotland. Haar ouders hadden daar een boerderij en hier bezocht ze een Australische vriend die het nu even druk had op de schapenranch van zijn ouders. Ze vertelde dat ze erg geschrokken was van het grote contrast: thuis was alles zo groen terwijl de ranch hier maar een stoffige boel leek.

Na een korte uitleg over de veiligheidsprocedures vertrokken we voor een ‘scenic flight’. Vlak na het opstijgen viel nog eens op hoe droog en dor alles er uit zag. De weilanden waar de dieren op graasden leken bruine akkers zonder enige begroeiing. De chauffeur die ons ’s ochtends had opgehaald om ons naar de luchthaven te brengen, had ook geklaagd dat dit het slechtste jaar moest zijn dat Australië meemaakte in duizend jaar. Bijna geen regen, warm, veel wind en op veel plaatsen bushbranden die men maar niet onder controle kon krijgen.

Het vliegtuigje zette koers naar de Pelsaert eilanden, het meest zuidelijke groepje van de Abrolhos eilanden. Al deze eilandjes zijn afkomstig van het koraalrif en daardoor erg vlak en bieden geen bescherming tegen eventueel stormweer. Op enkele konden we shags zien die de vissers gebruiken gedurende de 14 weken dat ze hier op kreeft mogen vissen. Hun kinderen worden dan met bootjes naar één van de drie basisschooltjes gebracht waar gedurende die tijd les gegeven wordt. Middelbare scholieren blijven dan op internaat in Geraldton. Op één van de eilandjes is er ook een kerkje waar het voorbije seizoen nog een koppel in het huwelijk trad.

Een heel vreemd eiland, kilometers lang en maar enkele tientallen meter breed is vernoemd naar Pelsaert, de kapitein van de gestrande Batavia. Men dacht oorspronkelijk dat de Batavia hier aan het begin van het koraalrif gezonken was, later bleek dat het wrak veel verder naar het noorden lag. Pelsaert heeft in 1629 met twee sloepen van de Batavia en een deel van de bemanning, Java weten te bereiken om er hulp te gaan halen. Al de andere opvarenden konden ongedeerd en met een groot deel van de lading van de Batavia op een eilandje aan land gaan. Pelsaert kreeg van de VOC een schip om terug te keren naar de plaats van het ongeluk omdat de Batavia een schat aan rijkdommen (vooral zilver en juwelen) had om goederen in Indonesië mee te betalen en de VOC natuurlijk deze schat graag terug wilde. In de tussentijd oefende Cornelisz, een handelaar die als passagier was meegevaren, met enkele medestanders een schrikbewind uit. Volgens getuigenissen van overlevenden was dit groepje al een muiterij aan het organiseren op het moment dat de Batavia strandde. Cornelisz en zijn mannen hadden in die paar maanden dat ze op een eiland vast zaten, al 129 van de opvarenden vermoord om de eigen overlevingskansen te verhogen voor dat Pelsaert weer opdaagde.
Op het rif hier was wel in 1727 de Zeewijk vergaan. De poging om per sloep Indonesië te bereiken mislukte en van die bemanningsleden is nooit meer iets gehoord. De rest van het verhaal is wat verheffender dan van de Batavia. Een deel van de opvarenden wist door alle middelen samen te brengen en zuinig te beheren een tijd een ordelijke samenleving op een eilandje te organiseren. Toen ze beseften dat er geen hulp zou opdagen, bouwden ze met het materiaal van het wrak en al wat ze konden vinden zelf een vaartuig dat ze ‘Sloepie’ noemden en slaagden ermee om (met de schatten van de VOC) Java te bereiken.

Het zicht vanuit de lucht op dit gebied was opmerkelijk. Het koraalrif zag er uit als een plateau dat voor het grootste deel (vanuit de lucht gezien) net onder water lag. Hier en daar staken stukjes boven het water uit, de eilanden. Omdat er in het rif overal poelen waren, vertoonde het op een donkerdere ondergrond allerhande vlekken met verschillende gradaties van groen en blauw.
Na het oversteken van de Zeewijk Channel, een stukje ondiep water zonder eilandjes, werd een tweede groepje eilanden overvlogen, de Oostelijke groep. Ook al deze eilanden waren ontstaan door afzetting van koraal.

Na het Middle Channel kwamen we aan bij de Wallabi Groep, waarvan de twee belangrijkste eilanden (West- en East Wallabi Island) vroeger deel uit maakten van het Australische vaste land en dus van heel andere aard zijn dan de overige eilanden. Er leefden verschillende dieren zoals een klein soort Wallabi (niet groter dan een konijn), de bobtail lizard (soort hagedis) maar natuurlijk ook vogels zoals de zeearend.

Op het Oost Wallabi Eiland werd het vliegtuigje aan de grond gezet. William had bij het vertrek een soort uniform en mooie gepoetste schoenen aan (waarschijnlijk voorschrift van de maatschappij) en verwisselde deze snel voor makkelijker kledij. Wij hadden ieder een kleine rugzak met ons gerief maar hij haalde uit zijn vliegtuig nog aardig wat bagage: voor de ‘morning tea’, voor de lunch en het snorkelgerief. Zijn kleren en ook de sleutels van het vliegtuigje liet hij achter in het vliegtuigje maar hij was toch redelijk geladen toen hij ons de weg wees naar de plaats waar we zouden snorkelen. Een aanbod om hem een beetje te ontlasten wees hij van de hand: “Niet nodig, zo loop ik mooi in evenwicht!”

Het strand leek precies als eentje uit advertenties van een reisbureau. Na een korte wandeling stopte William aan een pallet die in het zand lag: dat was onze tafel voor die dag. Onder wat struikjes vandaan haalde hij vouwstoeltjes die er in een hoes lagen en even later zaten we lui te genieten van het uitzicht en de koffie met cake die William tevoorschijn toverde. We hoefden niet lang te wachten of een redelijk dikke, gedrongen hagedis met een rare korte staart (alsof die tussen een deur was blijven steken), schuifelde onder onze stoeltjes door op zoek naar wat kruimeltjes. Dat bleek een bobtail lizard te zijn die we dan maar bobby doopten.

De snorkeltocht die volgde vond ik de mooiste die ik tot nu toe heb meegemaakt. Eerst volgden we de buitenkant van het rif: de bodem zakte daar heel snel de diepte in. Op de rand was een indrukwekkende verscheidenheid van koraal te zien met daartussen natuurlijk heel veel vissen. Het zwemmen aan de rand van het rif leek al meer op zwemmen in open zee, de golfslag was er duidelijk merkbaar. Na een omtrekkende beweging volgden we William die ons het rif in bracht, waar het koraal zeer dicht bij het oppervlak kwam. Hij zei ons ook dat we de omweg naar het strand niet hoefden te maken, gewoon rechtdoor zwemmen zou ons over een plaats met veel zeewier na een honderd meter op het strand doen belanden. Hij verkoos om met de omtrekkende beweging te beginnen omdat hij gemerkt had dat veel toeristen huiverig waren om over het zeewier te zwemmen. Er was eigenlijk niets aan, je moest enkel blijven zwemmen en er niet gaan staan want je kon niet zien of je op iets stekeligs trapte.

We mochten tussen het rif zo lang blijven zwemmen als we wilden. Wie terug naar het strand wilde, hoefde maar een teken te geven dan zou hij meegaan. Het was heel aangenaam om er zo veel koraal en vissen te zien. Het leukste was om op een plaats roerloos te blijven staan, zitten of zweven. Heel snel kwamen er dan ongelooflijk veel nieuwsgierige vissen naar je toe zwemmen om te zien wat er nu in het koraal was beland. Eén soort visje dat er heel grappig uitzag kwam wel heel dichtbij. Op een gegeven moment moest ik er de kleinste van de hoop zelfs tegenhouden: hij dacht er klaarblijkelijk over om een kijkje te gaan nemen in één van de pijpen van mijn nieuwe (bermuda)zwembroek.

De anderen waren al teruggekeerd toen ik ook maar besliste om naar het strand te zwemmen: het was ondertussen namelijk tijd geworden voor de lunch.
Voor de lunch had William een hele verscheidenheid tevoorschijn getoverd: een slaschotel met allerhande groenten, charcuterie en gekookte eieren en brood. Als drank was er fruitsap, choco en thee en als dessert had hij cake mee. Terwijl wij dit aan het verorberen waren dook bobby weer op die zich over de restjes ontfermde: voor hem was het bezoek van toeristen klaarblijkelijk een feest.

Na de lunch maakte William met ons een kalme wandeling over een stuk van het eiland. Tot onze grote vreugde kregen we een exemplaar van de mini-wallabi’s in het vizier. We zagen ook een White Brested Sea-eagle die onverstoorbaar op een enorm nest zat. De arend was waarschijnlijk aan het broeden en zou zich daar niet makkelijk laten verjagen. Op het moment dat er een kuiken was, zou deze vogel het territorium fel weten te verdedigen, vertelde William. Iets verderop toonde William ons de ‘keuken’ van de visarend. Op een stukje rots dat glad en afgeschuurd leek, kwam de arend zijn vangst ‘schoonmaken’ door het over de rotsen te schuren. Overal lagen er visschubben en ook een paar afgebleekte kaken van vissen die dit illustreerden. De arend deed dit alvorens de prooi aan het kuiken te voederen.

Een deel van het eiland was rotsachtig. De rand dook daar dan pardoes naar beneden de zee in. Het water had een deel van de rots geërodeerd zodat je soms op een plateau liep dat boven het water hing. William vertelde hoe de meeuwen bepaalden schelpdieren uit het water visten en van een hoogte één of meerdere keren op de rotsen lieten vallen totdat de schelp gebroken was en ze de inhoud konden oppeuzelen. Alsof het afgesproken was, kwam er op dat moment een grote meeuw die dit voor onze neus een drietal keer demonstreerde. We konden even later de gebroken schelp terugvinden waaruit de meeuw de bewoner had opgesnoept.

Op deze rotspartijen in konden we in het ondiepe water ook heel veel oesters waarnemen: wie een hamer mee had kon zich met een beetje moeite een maaltje oesters van de rotsen ‘plukken’.

We genoten erg van deze kalme wandeling met prachtige uitzichten: wit zand, donkere rotsen, blauwgroen water met witte golven, blauwe lucht en stralende zon en verder niemand in de buurt, wat wil je nog meer. Alleen ik wilde klaarblijkelijk nog wat meer, ik ging als enige nog ongeveer 20 minuten snorkelen. Ik had echter geen horloge mee en dacht dat ik wel gewaarschuwd zou worden als het tijd was. Berna dacht dat ook, en vroeg William of ze me niet moest waarschuwen toen het tijd was. Zijn reactie was veelzeggend: “Why? Are you in a hurry?” Toen ik meende dat de 20 minuten toch wel ongeveer voorbij waren (ik was het snorkelen nog niet echt beu) zwom ik terug naar het strand: ik was ruim een uur weg geweest. Zonder haast kon ik me afdrogen en omkleden en daarna werd alles pas ingepakt en de meubels weer opgeborgen. Daarna voerde een korte wandeling ons weer naar het vliegtuigje. Het uniform liet William voor wat het was en even later vlogen we eerst iets noordwaarts naar de plaats waar de Batavia was vergaan.
We kregen van het wrak niets te zien, daarvoor was het tij te hoog. We vlogen wel over de eilanden waar zich het drama van de Batavia had afgespeeld. Op één van de eilanden had Cornelisz de moordpartijen begaan. Iets verderop hadden enkele andere opvarenden zich kunnen vestigen. Cornelisz had zich eerst heel listig van de weinige soldaten die waren achtergebleven ontdaan door hen de belangrijke opdracht ‘toe te vertrouwen’ namelijk om op ander eilanden naar drinkwater te gaan zoeken. Hij hoopte heimelijk dat ze hierbij zouden omkomen en dacht dat ze zeker niet in de opdracht zouden slagen. De soldaten hadden de opdracht aanvaard en hadden ook hun wapens achtergelaten, dezelfde wapens die Cornelisz en zijn trawanten later gebruikten voor de moordpartijen. De soldaten stonden echter onder leiding van de zeer inventieve Weibbe Hayes (volgens mij zullen ze hier eerder ‘Wiebe’ bedoelen). Ze vonden zelfs een kleine bron die er nog steeds moet zijn en slaagden er ook in om van stenen een bouwwerk te maken. Wiebe was achterdochtig genoeg om Cornelisz niet zo maar te vertrouwen en wist uiteindelijk met enkel stenen en stokken verschillende belegeringen van Cornelisz en zijn bewapende mannen in hun ‘fort’ te doorstaan totdat Pelsaert terug kwam. De belangrijkste muiters zoals Cornelisz werden op een klein eilandje door Pelsaert opgehangen nadat eerst één van hun handen was afgehakt. Twee werden voor hun aandeel op het vasteland achtergelaten en een paar anderen werden als ‘zichtbaar voorbeeld’ op Java gestraft. Pelsaert was door de affaire een gebroken man en overleed één jaar later. Wiebe kreeg een aanzienlijke promotie en werd uiteindelijk de ‘held’ van deze geschiedenis.
Op een gegeven moment vlogen we over het aller-oudste gebouw van Australië: het ‘fort’ dat Wiebe en zijn makkers hadden gebouwd. De plaats was zo afgelegen dat er later nooit iemand is geweest om het te beschadigen en nu is het uiteraard een beschermd monument. Al het houtwerk van het dak was natuurlijk verdwenen, maar toen William het vliegtuigje keerde voor een tweede blik konden we goed zien dat de muren van gestapelde natuursteen nog steeds overeind stonden.

Ruim 45 minuten over tijd kwamen we weer op het vliegveldje van Geraldton aan. William kreeg er direct de wind van voren. Ik zei dat het mijn fout was dat we zo laat waren. Dat we te laat waren was helemaal geen probleem, werd ons verteld. William had echter nagelaten om dit bij het opstijgen van het East Wallabi Island of tijdens de terugvlucht te melden dat we later zouden komen. Dit werd hem zeer kwalijk genomen ...”Some persons where about to push the panic-button!” werd er aan toegevoegd, vooral bestemd voor Williams oren. Deze haalde enkel de schouders op en leek er zich niets van aan te trekken. Toen we door de (mopperende) chauffeur werden afgezet herhaalde deze voor de zekerheid nog even “Dat het uitloopt vinden we niet erg, integendeel dan weten we dat de toeristen het naar hun zin hebben gehad. Hij had verdomme gewoon iets moeten laten weten !”

Voor Berna en mij was dit alweer een onvergetelijke dag. Tussen de vele hoogtepunten hier in Australië stak deze er toch weer iets bovenuit!



Woensdag 13 december.


Vandaag vertrokken we op tijd naar Jurian Bay, slechts 200 km naar het zuiden maar er waren wel een paar haltes geprogrammeerd.
In Greenough bezochten we eerst het Pioneer Museum. In 1860 vestigde zich hier een rijke zakenfamilie met 14 kinderen. Men heeft enorm veel moeite gedaan om het huis te is helemaal bemeubelen in de trend van die tijd. De sfeer was er een beetje zoals bij onze grootouders. Duidelijk was dat men toen in dit afgelegen gebied meer op eigen benen moest staan en meer moest improviseren. Hier en daar waren tafereeltjes uitgebeeld met etalagepoppen die volgens die tijd waren gekleed en elk (op een plakkaat) hun verhaal vertelden: enkele van de kinderen, een kindermeisje, een kokkin, de grootmoeder .... Tot de verbeelding sprak de houten WC met twee zitplaatsen gezellig naast elkaar, tja met 14 kinderen zal dat wel nodig geweest zijn.

Een paar fotostops waren gereserveerd voor de ‘leaning trees’. De wind moet hier constant uit dezelfde hoek waaien. Het resultaat hiervan zijn bomen die soms een stam hebben die een bocht van 90° maakt zodat de bomen horizontaal groeien. Op verschillende plaatsen vonden we fotogenieke voorbeelden van dergelijke bomen waar we dan ook telkens even stopten voor de foto. Het meest gefotografeerde exemplaar vertoonde zo’n gebogen stam dat het leek alsof de kruin zich over de grond had moeten voortslepen.

Bij de Central Greenough Historie Settlement stopten we eerst om er te genieten van een koffie met een heerlijk gebakje. Op deze plaats zijn 10 gebouwen in min of meer oorspronkelijke toestand gerestaureerd en soms ook bemeubeld. Overal kon men informatie lezen over de geschiedenis en de bewoners van de gebouwen: een Anglicaans en een katholiek kerkje, het schooltje, het gerechtsgebouw met politiebureau, gevangenis en ook woningen voor het personeel, de feestzaal, enkele woningen en een klooster. Opvallend was hoe men in deze afgelegen streek er alles aan deed om een ‘normale’ maatschappij op te bouwen met de nodige mogelijkheden tot ontspanning.

Na dit bezoek was het tijd voor onze lunch in de kampeerwagen. Daarna reden we verder om in Dongara op zoek te gaan naar de hoofdstraat met ‘eeuwenoude vijgenbomen’. Dergelijke ficus kent ieder wel als een flinke potplant, hier waren ze tientallen meters hoog en waren de stammen vooral verschrikkelijk omvangrijk. De bomen waren dus indrukwekkend omvangrijk, vooral als men bedenkt dat ze zeker niet voor 1860 geplant kunnen geweest zijn. Met hun maximaal 150 jaar zouden wij dat echter niet bestempelen als ‘eeuwenoude bomen’. Een foto maken was er niet mogelijk: hoe krijg je een weg met aan weerszijden indrukwekkend dikke en hoge bomen op een foto als er geen plaats is om een beetje afstand te nemen. In Perth zouden we wel de mogelijkheid krijgen om een dergelijk exemplaar in volle omvang vast te leggen omdat deze midden op een grasveld stond met een zitbank aan de voet van de stam. Met de boom (bijna helemaal erop) die het beeld vult, kan men mij op het bankje als een nietige kabouter nog net herkennen aan mij overhemd en T-shirt.

Toen we Dongara uitreden richting Jurian Bay, verlieten we ook de Batavia Coast. De volgende dagen zouden we enkele interessante bezienswaardigheden bezoeken van de Turquoise Coast, zoals het stukje van de Coral Coast van Dongara tot Perth werd genoemd.

Tijdens het traditioneel geworden aperitiefje konden we ons alle drie verzoenen met het voornemen om het de volgende dag weer kalm te doen.





Additional photos below
Photos: 25, Displayed: 25


Advertisement



Tot: 0.082s; Tpl: 0.019s; cc: 9; qc: 29; dbt: 0.035s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1; ; mem: 1.1mb