Advertisement
Published: October 18th 2014
Edit Blog Post
De antieke wijsgeer Pythagoras bewees reeds dat twee meer kunnen dragen dan één. Rudmers komst leek me dus een mooie aanleiding om eindelijk eens grootscheeps inkopen te doen, want de eerste weken had ik een tamelijk spartaans huishouden gevoerd (om in antieke termen te blijven spreken). Een dekbed had ik weliswaar al ingeslagen, want het gaat snel vervelen om onder een dun dekentje te moeten slapen, maar een prullenbak ontbrak vooralsnog, er was welgeteld één braadpan in huis (die ook niet bijzonder goed braadde) en de keukenkastjes lagen nog voor het merendeel braak.
Op naar de supermarkt, dus. Gelukkig had ik ontdekt dat zich een paar straten verderop een grote Dunnes Store bevond, zodat we niet meer op de kleine, lawaaierige Tesco om de hoek waren aangewezen. Links en rechts producten bij elkaar graaiend dwaalden we tussen de schappen, om ten slotte met een volgeladen kar de kassa te bereiken. “Graag wel een paar stevige tassen erbij,” zei ik tegen de kassajongen, maar die schudde het hoofd: helaas, alle draagtassen waren uitverkocht, het kon nog wel even duren voor er weer nieuwe kwamen. Tot die tijd kon hij ons alleen plastic zakjes aanbieden.
Eén blik op onze berg boodschappen
volstond om te begrijpen dat we het met plastic zakjes niet zouden redden. Dan maar de studentikoze oplossing. Rudmer en ik laadden het hele zaakje weer in de winkelwagen en reden er doodleuk mee naar huis. Enigszins genant was het wel om met zo’n ratelend karretje door de straten van Belfast te lopen, voortdurend oplettend of er geen politieauto langs kwam rijden. Waarschijnlijk staan we toch al bekend als de Tokkies van de buurt, want de weelderige haag die onze voortuin omgeeft is volgens mij in 1995 voor het laatst gesnoeid en heeft inmiddels Doornroosje-achtige proporties aangenomen. Ook heeft het onze reputatie waarschijnlijk geen goed gedaan dat ik onlangs werd betrapt toen ik een overtollig zakje zooi in de vuilnisbak van de buren probeerde te dumpen (de onze zat al zo vol dat het deksel nauwelijks meer dicht ging). Maar goed, we hebben onze boodschappen thuis gekregen en zijn onderweg niet eens gearresteerd.
Langzamerhand werd het ook eens tijd het Ierse uitgaansleven te verkennen, vonden we. Toen mijn Amerikaanse collega David voorstelde om op zaterdagavond de stad in te gaan, namen we de uitnodiging dan ook graag aan. Al gauw bleek echter dat hartje Belfast in party
mode toch wat robuuster was dan we van Nijmegen of Antwerpen gewend waren. In de eerste kroeg waar we kwamen hingen ze zowat met de benen buiten, zo vol was het – en in het geval van de dames waren het dan ook nog blote benen, uiteraard, want geen enkele zichzelf respecterende vrouw uit het Verenigd Koninkrijk stort zich in het uitgaansleven zonder zich in naveltruitje en minirok te hullen, ook al heeft ze het postuur van een walrus en is het buiten min veertien. We zagen ook aanzienlijk meer oogverblindende make-up, tijgerprints en naaldhakken dan we als brave Nederlanders gewend waren. En ja, de alcohol vloeide rijkelijk – wat dat betreft maakt men de lokale reputatie wel waar. Zelfs toen we nog op de heenweg waren, kwamen de eerste dronkelappen ons al tegemoet gezwalkt.
Aan wijn doen de Ieren natuurlijk niet, dat is iets voor Fransen en mietjes, twee categorieën die in hun beleving waarschijnlijk sowieso grotendeels overlappen. Toch bleef de Guinness me bespaard, want naar blijkt zijn ze hier ook dol op cider, een soort appelsap met een flinke scheut alcohol erin. Zo kan ik met de grote jongens meedrinken zonder mijn mannelijke imago met Chardonnays of
Pinot Grigios te besmeuren.
Een paar dagen later waagden Rudmer en ik een tweede poging, ditmaal op een doordeweekse avond in de lokale kroeg. Het was alsof we het spookhuis op de kermis binnenstapten. De hele ruimte was behangen met enorme, uit gaas vervaardigde spinnenwebben waarin allerlei plastic ongedierte rondkroop. Levensgrote, ingezwachtelde lijken bengelden van het plafond. Uit alle hoeken grijnsden schedels en clownsmaskers ons aan. Blijkbaar was het Halloween-seizoen alweer begonnen, hoewel het nog weken zou duren voor het de 31
ste was. Onwillekeurig kreeg ik medelijden met de stamgasten. Of de local lads die hier ’s avonds een biertje komen drinken en naar het voetbal komen kijken er nu op zitten te wachten om dat op de set van een slechte horrorfilm te moeten doen, vraag ik me af. Maar ook op andere plaatsen – in winkeletalages, in voortuinen, achter de vensters van menig huisje – beginnen de heksen en pompoenen in steeds grotere getale op te duiken. Straks krijgen we nog van die “trick or treat” roepende vlegels aan de deur die we vol met suiker moeten stoppen...
Mag ik trouwens, als terzijde, opmerken dat ik een hekel heb aan de TV-schermen die in
Britse en Ierse kroegen alomtegenwoordig zijn? In Düsseldorf was het ook al zo’n plaag. Vaak zijn ze zo opgehangen dat je er altijd eentje voor je snufferd hebt, waar je ook gaat zitten. En als ze nu nog mooie natuurdocumentaires of een aardige film zouden vertonen, dan zouden je benevelde hersenen tenminste nog een beetje geprikkeld worden, maar nee – het is alleen maar voetbal, tennis en Formule 1 wat er wordt opgedist, afgewisseld met de nodige reclame voor Guinness en andere zaken waarin ik totaal geen interesse heb. En toch wordt je blik iedere keer weer naar dat flikkerende vlak aan de rand van je gezichtsveld getrokken, terwijl je eigenlijk best in een boeiend gesprek verwikkeld was.
De lezer hoort het, het werd voor ons de hoogste tijd om de stadse fratsen even te ontvluchten. We deden dat door de eerste de beste bus te nemen en bij de allerlaatste halte (een golfbaan) uit te stappen. Van daaruit was het maar een korte wandeling naar de groene heuvels die Belfast aan alle kanten omringen. Hier stonden de tractoren vredig in het gras te roesten en graasden de koeien alsof ze nog nooit van het slachthuis gehoord hadden. Vreemd
genoeg kwamen we nauwelijks andere mensen tegen terwijl we door de weiden kuierden – natuurwandelingen zijn aan de Ieren blijkbaar niet besteed. Nu hadden we misschien ook niet het allermooiste stukje platteland uitgezocht (een merkwaardig Nederlandse term, trouwens, want “plat” kun je dit land bepaald niet noemen), want het duurde niet lang voor we op een grote weg stuitten, met daaraan twee van de pilaren die de westerse beschaving schragen: de McDonald’s en de KFC. Zouden we dan toch maar even... ?
Het moet gezegd worden, die chicken wings van de KFC zijn eigenlijk best lekker. En zo kunnen we dit blog in Asterix & Obelix-stijl afsluiten, met onze helden smikkelend aan de feestdis na alweer een spannend avontuur. Nou goed, de vergelijking gaat niet helemaal op, en is bij nadere beschouwing misschien zelfs wel volstrekt willekeurig, maar ik heb dit weekend nog meer te doen – nieuwe avonturen beleven, bijvoorbeeld – en de tekst is wel weer lang genoeg, dunkt me. Asterix & Obelix, dus. En dan mag de lezer zelf bepalen wie van ons tweeën de kleine slimme en wie de grote dikke is.
Advertisement
Tot: 0.117s; Tpl: 0.028s; cc: 5; qc: 44; dbt: 0.0436s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1;
; mem: 1.1mb
hans
non-member comment
blog
Hoi martijn en rudmer, nou jullie zijn je als snel in het ierse oh sorry noord ierse land aan het gewennen. Maar dat van dat winkel karretje kan toch echt niet vind ik. Dat doen ze hier alleen maar in venlo noord. En in blerick vastenavond bij kamp. En als je je een beetje stoort aan die haag van jullie nou dan pak een schaar en knippen dus. verder ga zo voort met je verhaaltjes ik geniet er erg van en kijk er naar uit. en wie nu a of o is daar waag ik me niet aan. groetjes hans ook aan Rudmer.