Advertisement
Published: October 3rd 2014
Edit Blog Post
Mijn eerste werkdag! Goed, eigenlijk meer mijn vijftiende werkdag, aangezien het contract per 1 september is ingegaan, maar in elk geval de eerste dag waarop ik daadwerkelijk op kantoor ga verschijnen! (Soms is het leven van een academicus goed.) Monter ging ik die ochtend op weg, vastberaden er het beste van te maken. De hele schepping scheen op mijn goede humeur te zijn afgestemd: aangenaam temperatuurtje, bladeren die prachtig geel en rood begonnen te kleuren, de herfstzon glinsterend op de rivier de Lagan. Ik stak de brug over en wandelde door de botanische tuin, een royaal opgezet park met monumentale kassen en tropische ravijnen dat de halve campus beslaat. Tussen de boomtoppen doemde de blokkerige toren van de McClay Library al op.
Het eerste punt op mijn to-do-lijstje was een bezoek aan de administratie, waar ik door een aardige dame mijn universiteitspasje kreeg uitgereikt. Nu was ik dus officieel lid van de club. Maar het echte werk begon om elf uur met een voorlichtingsbijeenkomst voor alle nieuwe werknemers. Enkele oude rotten schoven aan om de nieuwe rekruten (vijf in getal) het klappen van de zweep bij te brengen. Blijkbaar geloofden ze niet in tijdverspilling, want ze barstten meteen los en
trakteerden ons twee uur lang op een klaterende stroom aan instructies over het computersysteem, de opbouw van de eerstejaars cursus, de becijferingsmethode, het begeleiden van essays, de omgang met dyslectici en andere gehandicapten, het kopiëren van handboeken en waarschijnlijk nog een hele reeks andere onderwerpen die mijn roodgloeiende pen en duizelende hoofd zijn ontgaan. Een pauze kwam er niet aan te pas, noch een kop koffie om ons door dit informatieve geweld heen te slepen. Wel kregen we een dikke stapel papieren mee. Zodat we het allemaal nog eens rustig konden nalezen.
Tijdens de lunch met John Curran kon ik weer een beetje bijkomen. John is de andere Lecturer in Ancient History en een sympathieke kerel – wat maar goed is ook, want met hem krijg ik de komende jaren waarschijnlijk het meest te maken. Hij koppelt een warme belangstelling voor het wel en wee van zijn collega’s (d.w.z. ik) aan de charmante verstrooidheid die je wel bij meer wetenschappers aantreft. (Wie die wetenschappers zouden kunnen zijn, en of ze ook wel eens Martijn heten, laat ik in het midden.) “Keys, keys, where would I be if I were my keys,” had ik hem bij een eerdere ontmoeting horen
mompelen, naarstig op zijn zakken kloppend en om zich heen kijkend. We hebben ook nog een heuse prof, Brian Campbell, die een belangrijk boek over het Romeinse leger heeft geschreven en over twee jaar met emeritaat gaat. (Professoren zijn veel te deftig voor een gewoon pensioen.) En... dat is het wel zo’n beetje. Met z’n drieën vormen we de afdeling Ancient History, die zelf weer deel uitmaakt van de nogal lukraak bij elkaar gemikte School of History and Anthropology. Aangezien Queen’s University de enige universiteit in Noord-Ierland is waar je oude geschiedenis kunt studeren, vertegenwoordigt ons heldhaftige drietal min of meer de ganse tak der oudheidkundige wetenschap in het kleinste van de vier verenigde koninkrijken.
Vanuit dat perspectief bezien zou je kunnen stellen dat ik heel belangrijk ben, aangezien de verantwoordelijkheid om de fakkel van de klassieken hoog te houden voor een aanzienlijk deel op mijn schouders rust. Je zou ook kunnen stellen dat ik maar beter geen capsones kan hebben, aangezien ik een onbetekenend vakgebied vertegenwoordig dat op sterven na dood is. Welke conclusie de juiste is bleek wel toen ik de sleutel van mijn nieuwe kantoor kreeg. Eerst dacht ik dat ze me per abuis naar de
rommelzolder hadden gestuurd, maar nee, de ruimte die onder het schuine dak in de Noord-Ierse zon lag te bakken was toch echt als werkplek bedoeld. Er stond een vooroorlogse PC die nog net piepend en ratelend een internetpagina wist op te braken, als je genoeg geduld had. Het scroll-wieltje van de muis was bedekt met een kleverige, oorsmeerachtige substantie waar ik liever niet te veel over nadenk. En als het je lukte het vlekkerige, zware dakraam open te tillen, had je een voortreffelijk uitzicht op de bouwput aan de overzijde van de straat – met drilboorgeratel als toegift.
Tja, dat was dus de eerste tegenvaller... Die PC zou nog wel vervangen worden, maar wat dat kantoor betrof moest ik toch echt stappen ondernemen, besloot ik. En van buiten had het er nog wel zo veelbelovend uitgezien! De School of History and Anthropology bevindt zich in een aantal rijtjeshuizen (nummers 12 tot en met 16) die tot instituut zijn omgebouwd, maar nog steeds elk hun eigen tuintje en voordeur hebben. Van binnen zijn ze aan de voor- en achterzijde door gangen met elkaar verbonden, maar alleen op de begane grond en de tweede verdieping. Aangezien de Common Room zich in
nummer 13 bevindt, mijn kantoor in nummer 14, het secretariaat in nummer 15 en de postkamer in nummer 16, ren ik dus voortdurend deur in, deur uit, gangen door en trappen op en af, totdat ik geen idee meer heb in welk huis ik me bevind en naar buiten moet om het nummer te controleren. Het geheel doet nog het meest denken aan die oude Scooby Doo-tekenfilms waarin de personages door het monster worden achtervolgd en voortdurend uit allerlei deuren opduiken, daarbij niet gehinderd door de wetten van de natuur of de logica.
Maar genoeg lol getrapt, er was werk aan de winkel! Om vier uur stond er een belangrijke bijeenkomst gepland: een groot deel van de staf zou komen opdagen om de nieuwe eerstejaars toe te spreken. Het idee is dat de net uit het ei gekropen freshers een brede waaier aan cursussen (maar liefst zeventien) wordt aangeboden en ze daaruit zelf een keuze maken. Elke docent gaf natuurlijk hoog van zijn eigen vak op en terwijl de sprekers elkaar afwisselden, kreeg het gebeuren steeds meer de sfeer van een marktplaats waarop de venters luidkeels hun waren aanprijzen. De val van de Romeinse republiek?
Nee joh, Basilius de Bulgarenwurger moet je hebben! De Zwarte Dood? Wie maalt daarom als je ook Europa in de Eerste Wereldoorlog kunt bestuderen, of de Amerikaanse burgerrechtenbeweging?
Toen mijn eigen beurt om te spreken naderde, bespeurde ik tot mijn ontzetting dat mijn schoenen aan de vloer vastkleefden – niet figuurlijk, van de zenuwen, maar letterlijk. Ik bleek ergens te zijn gaan zitten waar iemand de een of andere (wederom) weerzinwekkende substantie had gemorst. Gelukkig kon ik mijn schoeisel nog van de bodem losscheuren, maar terwijl ik met aanzienlijke krachtinspanning naar het podium liep, produceerde ik bij elke stap een onmiskenbaar zuigend geluid. Niettemin wist ik met de reclamebabbel voor mijn cursus – over karaktermoord in de oudheid, een van mijn stokpaardjes – dertien studenten te werven, zoals achteraf bleek. Een mooie oogst, want je hebt er net een werkgroep vol aan en hoeft niet te veel tentamens na te kijken.
Al met al was het een enerverende dag geweest. Samen met de andere groentjes – en met enkele oudgedienden – dook ik na afloop van de bijeenkomst dan ook naar goed Iers gebruik de kroeg in. Daar raakte ik aan de praat met Immo, net als ik
een émigré uit Duitsland, en met de onlangs ingevlogen Amerikaan David, die zowaar Nederlands bleek te spreken en meteen over Zwarte Piet begon (zelfs hier valt er niet aan te ontkomen). Toen ik het om half negen wel mooi vond geweest, waren mijn nieuwe collega’s nog vrolijk in gesprek. Ze wekten de indruk dat het wel eens laat zou kunnen worden.
Vrienden maken zal hier wel meevallen, geloof ik. Als ik nu ook nog leer om bier te drinken, kan mijn sociale leven niet meer stuk!
Advertisement
Tot: 0.145s; Tpl: 0.012s; cc: 5; qc: 44; dbt: 0.1093s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1;
; mem: 1.1mb
Rune
non-member comment
Klein of niet, je hebt wel gewoon een eigen kamer, en nog boekeplanken ook! Bij ons moeten zelfs de hoogleraren tegenwoordig flexen (wat ze uiteraard niet doen).