Naar Dunhuang en eerste bezoeken daar.


Advertisement
China's flag
Asia » China » Gansu » Dunhuang
May 19th 2007
Published: August 6th 2007
Edit Blog Post

Vrijdag 18 en zaterdag 19 mei.

Omdat we alles nog moesten inpakken, stonden we van ochtend redelijk vroeg op. We wilden ook nog eens goed douchen voor we voor twee dagen de trein opstapten.
We waren zoals gewoonlijk vroeg in het station waar het nog niet erg druk was. Geleidelijk aan vulde de wachtzaal zich en ruim op tijd konden we op het perron op. Daar werden er verschillende rijen gevormd. Wij moesten plaatsnemen bij de groep met een ligplaats. De trein zou hier maar eventjes stoppen, zodat men tijdig voorzorgen nam om alles vlot te laten verlopen. De mensen met een ligplaats die hier opstapten, hadden allemaal een plaatsje in dezelfde wagon zodat het toch wat dringen werd om op de trein te geraken. We konden net nog een plaatsje vinden voor onze bagage in het rek voor onze coupé. Een jong koppel dat de beide benedenplaatsen had, was er al. Ik had een middenplaats terwijl Berna in dezelfde rij de bovenplaats had. Dergelijke bovenplaatsen bieden de minste ruimte en zijn echt wat te krap voor mij. De andere middenplaats werd ingenomen door een man die direct een pint dronk en zich daarna in een dik boek verdiepte. De laatste plaats, ook een bovenplaats, werd ingenomen door een vrouw die heel snel en zonder bagage was kunnen instappen en in het begin nogal overdreven veel bagageruimte in het rek had opgeëist. Ik had me er niet al te veel van aangetrokken en onze beide relatief kleine koffers een plaats gegeven in het rek tegenover onze ligplaatsen ondanks haar luid protest. Toen haar grote koffer en twee kleinere plastic zakken arriveerden, konden die zonder enig probleem in het rek tegenover haar ligplaats en bleek haar vrees voor te weinig bergruimte ongegrond.
Er werden tijdens de hele reis in onze coupé geen pogingen tot communicatie ondernomen. Wij vonden dit niet zo erg omdat we zelf ook het één en ander te lezen hadden over Gansu. Het jonge koppel had vooral aandacht voor elkaar, hetgeen begrijpelijk was. Alleen de manier waarop de jongeman dat deed, was op zijn minst gezegd vreemd. Hij ging wel regelmatig wat te eten en te drinken halen, ook voor haar. Hij leek me echter opvallend egocentrisch en was af en toe nogal hardhandig van aanpak. De twee doodden een deel van de tijd met kaartspelletjes. Op een gegeven moment was het meisje wat gaan liggen om te rusten maar dat was klaarblijkelijk niet naar zijn zin. Hij wou nog verder spelen zodat zij werd ‘overtuigd’ om het spel verder te zetten, wat met heel wat trek- en sleurwerk gepaard ging.
In deze trein liepen constant verkopers en verkoopsters rond, hoofdzakelijk met voeding en drank. Een verkoopstertje van souvenirs leek niet veel te kunnen slijten. Ze vond dit klaarblijkelijk niet zo erg en bleef geregeld ergens zitten gewoon voor een babbeltje. Ook bij ons kwam ze haar waar aanprijzen. We zeiden dat we geen interesse hadden om iets te kopen. Dat was geen bezwaar want ze wilde eigenlijk ook met ons een praatje maken. Ze vond het leuk dat dit zelfs aardig lukte. De waar die ze verkocht was vergelijkbaar met wat men in veel souvenirwinkeltjes vond. Een reeks muntstukken maakte deel uit van haar assortiment. Muntjes van de 12 verschillende Qing-keizers zaten in een mapje met informatie over deze keizers, ook in het Engels. Ze had ook dunne vergulde metalen plaatjes zoals je die bij ons op bedevaartsplaatsen kan vinden met afbeeldingen van heiligen. Hier waren het afbeeldingen van Boeddha, Guanyin en Mao die op de plaatjes waren gegraveerd.
De treinrit ging eerst naar het zuidwesten waarschijnlijk om een bergformatie heen. Over het algemeen reed de trein flink door aan een snelheid van 100 à 120 km/h maar hij maakte op het traject tot Liuyuan ongeveer 22 tussenstops variërend van enkele minuten tot zeker een kwartier. Eén van de korte tussenstops was in Xuzhou, waarna de trein naar het noordwesten reed. Vooral in het begin ging de rit door een groot aantal tunnels, waarvan de langste zeker 10 km lang moest zijn. Naderhand werd het terrein vlakker naarmate we dieper het woestijngebied indrongen.
Beide avonden van onze rit gingen we om 18u in de restauratiewagen eten. In de restauratiewagen zat eigenlijk niet veel volk, de keuken had vooral werk met het bereiden van de warme maaltijden die met karretjes door de wagons werden gereden en aan 10 Y werden gesleten. Een maaltijd in de restauratiewagen koste minstens het dubbele. Velen hadden zelf eten mee of kochten tussendoor wat op de perrons: als een trein stopte waren daar winkeltjes in overvloed met eten maar ook met andere koopwaar. De warme maaltijden van 10 Y gingen desondanks goed van de hand. Het eten dat we in de restauratiewagen kregen, was opvallend goed. De keuze was uiteraard beperkt tot een 10-tal schotels maar we konden er vlot en gemakkelijk onze gading vinden.
De tijd tijdens deze tocht gebruikten we om onze informatie over Gansu door te nemen. We keken af en toe naar het landschap dat van vruchtbaar landbouwgebied, via berglandschap overging in dorre woestijn. We hoopten vooral dat we stukken van de Grote Muur zouden zien want het treinspoor zou een redelijk lang stuk parallel met de Muur lopen en op een gegeven moment deze zelfs kruisen.
’s Avonds kregen we om 21u30 via de luidsprekers muziek te horen. Dit gaf aan dat spoedig (om 22u) de lichten zouden uitgaan. Ook de volgende ochtend ging om 7u de muziek weer aan en even later kwam men ook de gordijnen open schuiven: uitslapen hoort officieel niet tot het dagschema van de Chinese samenleving.
Tot onze grote vreugde zagen we onderweg inderdaad enkele stukjes van de Muur. We waren toen al in de provincie Gansu die zich in het noorden van China nogal ver uitstrekt van oost naar west. Het is in deze provincie dat een belangrijk stuk van de zijderoute liep, die alle kooplui moesten nemen die handel voerden met het westen. Verder naar het westen zou de zijderoute zich splitsen in een noordelijke en een zuidelijke tak rond de Taklamakan. In de provincie Gansu beperken verschillende bergketens de transportmogelijkheden: twee praktisch aanéén gesloten bergketens in het noorden (Heili en Longshou gebergte) en één in het zuiden, het Qilian gebergte. Op een bepaalde plaats is de open ruimte tussen de noordelijke en de zuidelijke bergketens slechts 15 tot 30 km breed. Dit gebied is de Hexi corridor. Wie deze in handen had, beheerste lange tijd ook het transport en de handel tussen China en de westelijke landen. Vanaf 200 voor Chr. hebben de Han-keizers er alles aan gedaan om deze corridor in handen te houden en te beveiligen tegen opdringende barbaren van wie de Hunnen, de Mongolen en de Tibetanen de gevaarlijkste waren. Na de ondergang van de Han was het gebied onder de Wei en de Xi Jin nog een tijdje in Chinese handen maar in de 4e en 5e eeuw bloeiden er verschillende kortstondige staatjes van diverse etnische oorsprong. Na de vereniging van China onder de Sui en tijdens de Tang-dynastie kwam het gebied weer onder centraal bestuur vanaf het einde van de 6e tot het begin van de 10e eeuw. Toen de Tang-dynastie ten onder ging, kreeg in de 10e eeuw een plaatselijk Uyghurse stam het gebied in handen op het moment dat de handel via de zijderoute al in belang aan het afnemen was. In 1036 werd het gebied ingelijfd bij Xixia, een staat gesticht door een Tibetaans volk. Meestal betaalden de tijdelijke staten en koninkrijken uit dit gebied wel belastingen aan de Chinese keizers.
De Mongoolse Yuan-dynastie zorgde in de 13e eeuw weer voor de vereniging van China en sindsdien stond het gebied weer onder centraal bestuur hoewel tijdens verschillende opstandige perioden hier nog kortstondig staten verrezen en weer verdwenen. Tegen die tijd was de zijderoute echter al grotendeels in onbruik geraakt omdat de handel met het westen over zee verliep. Het gebied dat ooit grote rijkdommen vergaarde, verarmde en was voor de centrale overheid enkel nog van strategisch belang.
In de Hexi corridor kan men nog omvangrijke stukken van de Grote Muur vinden met enkele ooit indrukwekkende passen en versterkte burchten om deze te beschermen. Vorig jaar hadden we al een deel van dit gebied bezocht dat aan Binnen Mongolië grensde, nu zochten we het nog wat westwaarts waar men zich tegen de bedreiging uit Tibet had willen veilig stellen.
Het gebied waar de trein in Gansu door reed was een dorre steenwoestijn met af en toe een groene oase en altijd wel besneeuwde bergen in zicht.
Zaterdag 19 mei kwamen we om 23u30 aan in Jiuyuan. Met ons stapten er maar een paar mensen af. In een hotel vlak naast het treinstation vonden we een ruime kamer voor een redelijke prijs. Iets na middernacht konden we ons te rusten leggen in een bed dat niet bewoog.



Zondag 20 mei.

Na een goede nachtrust konden we het ’s ochtends kalm aan doen. Er zou pas een busje naar Dunhuang vertrekken na aankomst van de volgende trein. Vanuit onze hotelkamer konden we de panelen met aankomsturen lezen: om 10u15 zouden we een plaatsje in het busje opzoeken want om 10u30 werd de eerste trein verwacht. Na het vertrek van deze trein duurde het zeker 20 à 30 minuten eer de eerste passagiers opdaagden. Waarschijnlijk hadden ze een tijd op het perron moeten blijven wachten omdat er een paar goederentreinen langs kwamen. We dachten net dat het busje leeg zou blijven, toen de eerste passagiers het station verlieten. De meesten werden opgewacht door een tourbusje dat voor een groepsreis was gecharterd. Met grote tussenposen kwamen er toch mensen het station uit en vulde het busje zich.
De tocht naar Dunhuang nam twee uur in beslag. Het was een rit langs een goede weg door dor en onherbergzaam gebied. Behalve het verkeer op deze weg, viel er bijna geen leven te bespeuren tenzij in een paar kleine oases. De lucht bevatte veel stof waardoor het zicht niet altijd helder was. Onderweg konden we twee lemen vuurtorens zien die deel hadden uitgemaakt van het verdedigingssysteem tegen de barbaren, waarvan de Grote Muur het belangrijkste onderdeel was geweest.
Dunhuang was een redelijk klein stadje dat wel veel toeristen over de vloer kreeg. Dit was te merken aan de prijzen in de winkels maar ook van de hotelkamers. Ons verblijf in Dunhuang zou naar verhouding duurder worden dan in de rest van China, maar er was dan ook heel wat te zien.
We moesten een paar hotels aandoen eer we een goede kamer hadden voor een doenbare prijs. Nadien verkenden we wat van het stadje. Er waren heel wat kleine supermarktjes om inkopen te doen. We vonden ook snel een internetcafé om te mailen en ’s avonds werd een eerste restaurant opgezocht waar we een smakelijk avondmaal gebruikten. Vooral de dunne schijfjes aubergines vielen me in de smaak: ‘zha qie he’. Ze waren gevuld met een dun plakje vlees, daarna gepaneerd en dan gebakken of gefrituurd. Op normale wijze klaargemaakt, vind ik de aubergines meestal niet smakelijk maar op deze manier lust ik ze wel. We hadden ze al een paar maal kunnen bestellen als de menukaart ook foto’s had, maar onlangs hadden we geleerd hoe we ze konden bestellen zonder beroep te moeten doen op plaatjes. Sindsdien hadden de aubergines al wat meer op ons menu gestaan. Berna zei me (pas achteraf) dat ze deze aubergines niet zo goed vertrouwde, waardoor zij er wat minder en ik er wat meer van had gegeten.



Maandag 21 mei.

Deze nacht had ik voor het eerst sinds lang last van diarree. ’s Morgens konden we niet direct de oorzaak hiervan vaststellen. In het begin dacht ik niet aan het avondmaal omdat we daar beiden van hadden gegeten. Ik had wel, en redelijk veel, van het fruitsap gedronken dat we gisteren gekocht hadden en Berna nog helemaal niet. Voor alle zekerheid verdween de rest hiervan in de gootsteen. Hetzelfde gebeurde met een fles witte wijn waarvan ik gisteren één glas had gedronken. We konden ons niet goed voorstellen dat wijn diarree kon veroorzaken maar ik wist me wel te herinneren dat bij het openmaken de kurk er nogal vreemd uit zag en rook. Pas bij de koffie voor Berna (een glaasje water voor mij), toen we het eten van gisteren bespraken, kwamen we tot de conclusie dat de ‘zha qie he’ naar alle waarschijnlijkheid de schuldige was geweest maar toen was het al te laat voor het fruitsap en de wijn. De overlast beperkte zich uiteindelijk tot een halve dag. In de namiddag voelde ik me voldoende op mijn gemak om een bezoek aan het stadsmuseum van Dunhuang te wagen.
Het museum was helemaal verlaten. Nadat we er binnen waren gedrongen, kwam er haastig personeel aangelopen om tickets te verkopen en om zich hier en daar zich in een zaal te plaatsen. Het museum had interessante zaken in zeer verouderde zalen waarvan zeker 30% van de verlichting niet werkte. Toen we om wat meer licht vroegen, werden alle schakelaars vruchteloos omgedraaid om te laten zien dat ze wel wilden maar dat het niet mogelijk was om de kasten beter te verlichten. We kregen er toch bijkomende en nuttige informatie over de Grote Muur uit de Han periode. Hiervan wilden we absoluut een stuk in het echt zien. We zagen er ook interessante vondsten uit graven van de Wei (220 à 265) en de Xi Jin periode (265 à 316). Er waren opschriften in het Engels, maar lang niet genoeg. Af en toe konden we echter bijkomende informatie krijgen van de zaalwachters die blij waren dat men hun hulp inriep. Het museum had eigenlijk wel een grote opfrisbeurt en dringend een bekwame elektricien nodig. Bij latere bezoeken aan de grotten van Dunhuang en een graf van de Wei, zou er geregeld verwezen worden naar de stukken die we hier hadden gezien maar die jammer genoeg zeer ondermaats waren tentoon gesteld.
Deze avond zochten we het hotelrestaurant op dat in de kelderverdieping was gevestigd. Het eten was er heel goed maar aubergines stonden deze avond niet op ons menu. We dronken op onze kamer wel een extra glaasje wijn om te vieren dat mijn darmen net op tijd weer in orde waren voor mijn verjaardag de volgende dag.



Dinsdag 22 mei.

Ik kon deze ochtend wat langer in bed blijven, terwijl Berna een extra feestelijk ontbijt klaarmaakte. Ik mocht daarna genieten van een cappuccino als speciale verjaardagskoffie en notenbrood met kaas. Thuis is dat misschien niet zo speciaal, maar in de woestijn in China zeker wel. De ontbijttafel was ook feestelijk versierd met een bloemetje. Tijdens het ontbijt werden de straten van Dunhuang ter ere van mijn verjaardag schoongemaakt door de sproeiwagen. Omdat dergelijke sproeiwagens het hele wegdek met een flinke straal water schoonspoelen, wordt men van de komst van deze sproeiwagens op de hoogte gebracht door een typisch elektronisch muziekje: hier was dat heel toepasselijk “Happy birthday to you”. Klaarblijkelijk vonden de weergoden dat de straten een extra schoonmaakbeurt nodig hadden op 22 mei, want net toen we het hotel wilden verlaten begon het te regenen. Dit duurde gelukkig niet lang.
Onze eerste doel was het CITS, een toeristische dienst van de overheid waar men allerhande uitstappen met gids kon bestellen. Vele van de bezienswaardigheden rond Dunhuang waren niet met openbaar vervoer te bereiken zodat we beroep zouden moeten doen op reisbureaus of ander privé transport. Het CITS was niet zo gemakkelijk te vinden omdat ze een gebouw deelden met heel wat andere bedrijven zonder hun aanwezigheid goed duidelijk te maken. We werden er vriendelijk ontvangen maar zoals vaak bleken hun prijzen te hoog. Omdat de bedienden van het CITS te vergelijken zijn met ambtenaren, viel er niet zo veel te onderhandelen. De prijzen die we na afbieden konden verkrijgen, lagen nog een stuk boven wat op straat als eerste prijs door taxichauffeurs werd aangeboden.
In een reisbureau van een hotel vlak in de buurt konden we echter een afspraak maken voor een eerste dagtocht op 24 mei. We zouden in de woestijn op die dag een viertal bezienswaardigheden bezoeken. We zouden om 7u30 vertrekken en ongeveer om 17u weer terug zijn in Dunhuang. Voor deze daguitstap van ongeveer 10 u over totaal 400 km in westelijke richting, zouden we 400 Y betalen. We ontvouwden er ook onze plannen voor de overige uitstappen in de buurt van Dunhuang: een uitstap van een halve dag ook naar het westen en nog een daguitstap naar het oosten. Aangezien de tocht naar het oosten nog wat verder weg zou zijn dan die van de 24e, werd aangegeven dat de prijs wat meer zou bedragen en waarschijnlijk op 500 Y zou komen. Dit vonden we redelijk maar we wilden de eerste uitstap afwachten voor we ons nog verder zouden binden. Klaarblijkelijk was er toch een signaal gegeven: voordien werden we geregeld aangesproken door taxichauffeurs voor de typische tochten in de omgeving, nadien geen enkele keer meer!
Vandaag en morgen wilden we eerst enkele plaatsen bezoeken waar te voet of met het openbaar vervoer naar toe konden.
Na opnieuw een feestelijke broodmaaltijd op de kamer, vertrokken we te voet naar twee bezienswaardigheden op een paar kilometer van het hotel. Tijdens de voettocht er naar toe, kwamen we over de brug van de Dang rivier die kurkdroog stond. Dank zij de regen van deze ochtend kon ik toch nog een foto maken van de rivier met een plasje water in de rivierbedding. Men maakte gebruik van het droge weer om de rivieroever te fatsoeneren en waarschijnlijk de rivier te kanaliseren.
De ruïnes van de oude stad, Shazhou, lagen aan de rand van Dunhuang en waren onze eerste bestemming. Er was niet veel meer over dan een stuk van de vroegere stadsmuur met een toren in leem en wat verderop in een binnenplaats van een woonwijk nog de resten van een andere oude toren. De wijk die op de plaats van de oude stad was gebouwd had nog veel lemen huizen, waarschijnlijk gebouwd met het leem van het vroegere Shazhou. Het was een moslimwijk met huizen opgetrokken rond een overdekte binnenplaats. Hier en daar was die overdekking nog van hout en leem maar tot onze grote verbazing hadden de meeste huizen een glazen overkapping van de binnenplaats. Hoewel die vaak een doek hadden als afscherming tegen de zon, leek het ons bijzonder warm in de zomer. In de winter (die koud kon zijn in dit gebied) zou de overkapping in glas natuurlijk wel aangenaam zijn.
De wandeling ging, op een zijweg, ongeveer een kilometer verder naar een witte pagode. Deze moest al 1500 jaar oud zijn. De pagode lag in een ommuurd gebied waar een mooi aangelegde overdekte houten wandelweg naar de pagode voerde. De wandelweg van ongeveer 50 m lang huisde een 30 tal souvenirstalletjes. Bij onze aankomst werd de slaperige sfeer verbroken en snelden een 30 tal verkopers zich naar hun stalletje om het beschermende zeil of doek weg te halen en, bij de doorgang van twee toeristen, hun waar aan te prijzen. Wij hadden vooralsnog enkel interesse voor de pagode. Op een fresco op het einde van de wandelweg konden we nog eens het verhaal van deze pagode bekijken en lezen: het verhaal stond er in keurig Engels naast geschreven.
Een legende verhaalt dat in de tweede helft van de vierde eeuw de Indische monnik Kumarajiva door de toenmalige Chinese keizer uitgenodigd was om hier het Boeddhisme te prediken. De monnik reisde uit Kuqa langs de Zijderoute naar het oosten op een groot, wit paard. Bij zijn aankomst in Dunhuang in 384 na Chr. werd het paard ziek. Op een nacht droomde Kumarajiva dat het paard tegen hem sprak: “Leraar, ik ben in werkelijkheid de Witte Draak van de Westelijke Zeeën. Omdat u de taak werd gegeven om de Boeddhistische leringen te verspreiden, ben ik met opzet met u meegegaan op deze reis. Nu hebt u de pas betreden en liggen er geen gevaren meer op de weg vóór u. Ik zal u niet langer vergezellen, dus laat ons hier afscheid nemen.” Kumarjiva hield zich vast aan de staart van het paard en huilde van wanhoop. Het paard vertelde hem dat er zich in de buurt paarden bevonden, waaruit hij een betrouwbaar rijdier kon kiezen, maar Kumarajiva was ontroostbaar. Plots klonk er een luid gehinnik en ontwaakte de monnik uit zijn droom. Op dat moment kwam er een bediende binnen om de dood van het grote, witte paard aan te kondigen. Bedroefd begroef Kumarjiva het paard en liet in 386 de elegante ‘Pagode van het Witte Paard’ op het graf bouwen.
De pagode stond op een groot plein dat we helemaal voor ons alleen hadden. Behalve de verkopers bij hun stalletjes en de ticketverkoopster, was er niemand in de buurt. Na een grondige inspectie van de pagode konden we toch twee verkoopsters blij maken door de aankoop van enkele kleinigheden. We waren nog niet bij de poort of alle waar was weer afgedekt en de verkoopsters zaten weer in de schaduw te babbelen of een spelletje te spelen. Hopelijk hadden ze op andere dagen wat meer bezoekers dan vandaag.
Na onze toeristische plicht voor deze dag te hebben vervuld, was er nog tijd voor een feestelijke verjaardagstraktatie: appeltaart met ijs en een glas koele wijn. Daarna ging ik natuurlijk de verjaardagsmail doornemen. Door het tijdsverschil van 6 uur met België zouden de meesten mails pas de volgende dag aankomen.
Ik had gelukkig nergens meer last van en kon ’s avonds eerst genieten van een lekker aperitiefje en daarna van een smakelijke maaltijd in het hotelrestaurant. Jammer dat de dag zo snel om was. Ik had me vandaag extra laten bedienen en dat was nu natuurlijk weer voorbij voor een jaartje.



Woensdag 23 mei.

Vandaag zouden we de Mogao-grotten bezoeken, het doel van de meeste toeristen die naar Dunhuang komen. De grotten liggen op ongeveer 30 km van de stad. Voor de toeristen vertrekt er busjes om 8u30 naar de grotten, die om 12u weer terug naar Dunhuang komt. Ook het reisbureau waar we onze tocht voor de 24e hadden besteld, had ons al tickets voor dit busje willen aansmeren. We wilden ons echter niet binden: een goede rondleiding in de grotten kon al makkelijk 3 uur duren en er was vlak bij de grotten ook een goed museum over de site. We zouden dus zeker meer tijd nodig hebben en na een beetje uitkijken, wisten we ook waar de stadsbus naar de grotten zijn vertrekplaats had. De eerste bus zou al om 8 u vertrekken en deze wilden we nemen.
Het gebied van Dunhuang werd in 117 voor Chr. een prefectuur onder de Han keizer Wudi, nadat generaal Huo Qubing de Hunnen hier had verslagen in 121 voor Chr. De plaats werd een belangrijk knooppunt op de zijderoute, in het begin onder de naam 'Sha Zhou' wat ‘mooie oase’ betekent. De stad had in de 2e eeuw meer dan 76.000 inwoners. De naam van de stad veranderde in Dunhuang door de bouw van de Grote Muur met zijn vele wachttorens die ook dienden om signalen door te geven. ‘Dunhuang’ betekent ‘Brandende Baken’ en er zijn nu nog resten van een 80-tal van deze torens verspreid over het district Dunhuang.
De zijderoute lag in een gebied waar kooplui en reizigers van allerhande nationaliteiten elkaar ontmoetten en op zijn hoogtepunt het centrum van de toenmalige globalisering. Via de zijderoute kwam het Boeddhisme ook China binnen. De grotschilderingen die in de loop der eeuwen zijn aangebracht, waren in het begin het werk van monniken op pelgrimstocht naar en van India. Zij begonnen vanaf 353 met het uithakken van enkele grotten en het aanbrengen van Boeddhistische fresco’s en beelden. Al snel werden kooplui en edelen opdrachtgevers voor het uitgraven en versieren van dergelijke grotten. Ze hoopten zo de zegen te krijgen voor hun karavanen en redding voor hun ziel. Uiteindelijk werd de valleiwand volledig ingenomen door meer dan 1000 grotten die er door de mens werden gemaakt en versierd. De schilders zelf waren vaak lokale bewoners maar soms ook speciaal meegebrachte kunstenaars. De rotswand bestaat echter uit zandsteen. Dit gesteente leverde een ondergrond die als dusdanig niet geschikt was voor het beoogde doel. Eerst werden daarom de wanden van een grot bedekt met klei en daarna met lagen mest, gips en dierenhaar. Tot slot moest een laag kaolien dienen als geschikte ondergrond voor de verf. Met de achteruitgang van de Zijderoute werden de grotten minder belangrijk en in de 10de eeuw werden ze verzegeld en vergeten.
In 1900 werden ze herontdekt door een monnik Wang die het tot zijn levenstaak maakte om ze in de oude glorie te herstellen. In grot nummer 17 die afgesloten en goed verborgen was geweest, ontdekte hij een bibliotheek die een onschatbare bron aan documenten bevatte vanaf het ontstaan van de grotten tot en met de 10e eeuw. Onder de ongeveer 50.000 objecten uit deze grot bevonden zich vooral documenten over geschiedenis, gebruiken, literatuur, kunst, wiskunde, geneeskunde en economie. Ze waren opgesteld in het Chinees, Uygurs, Sogdiaans, Tibetaans en Sanskriet. Kort na de ontdekking wist de ontdekkingsreiziger Aurel Stein de monnik over te halen een groot deel van de manuscripten en zijdeschilderingen af te staan in ruil voor een peulenschil. Ook de Fransman Paul Pelliot en de Rus met naam Oldenburg (geen familie) wisten een deel van deze geschriften te verkrijgen. Aurel Stein had bovendien een paar beeldhouwwerken en een aantal fresco’s weten te bemachtigen. Veel van wat gevonden werd in grot 17, is nu te bewonderen in het British Museum in Londen, in de Bibliothèque Nationale in Parijs en in het Hermitage in Moskou. De grotten van Mogao werden pas in 1961 tot nationaal monument verklaard. Van de ongeveer 1.000 grotten die werden uitgehakt zijn er nog 492 over. 40 ervan hebben nog schilderingen die speciaal de moeite van het bezoek waard zijn. Tijdens een rondleiding doet een gids die de sleutels heeft van de grotten, een tiental grotten aan. De gids maakt een keuze uit de grotten die bezocht worden, hoofdzakelijk uit praktische overwegingen om de grote aantallen toeristen een beetje te spreiden. Men kan een aanvraag doen om bijkomende grotten te bezoeken, maar daar moet men dan zwaar voor betalen.
Bij onze aankomst liepen er al Chinese groepen met hun gids rond. We kwamen wel als één van de eerste buitenlandse toeristen aan en hoopten op een gids voor ons twee. In het drukke seizoen is daar geen sprake van maar omdat het nog maar het begin van het seizoen was konden we geluk hebben. De Engelstalige gids was er nog niet dus vroegen we naar een Franstalige of eventueel een Duitstalige. Helaas was er nog niemand van hen aanwezig. We moesten echter niet lang wachten: mr. Zhang, een gids die perfect Frans sprak, kwam ons ophalen om te zeggen dat hij een rondleiding aan de andere ingang zou beginnen, 200 m verderop. We moesten daar aansluiten bij een groep van een 20 Franse toeristen waarvan de reisleider speciaal naar deze gids had gevraagd. Het bleek om één van de onderzoekers te gaan die verbonden was met het museum en zich op het Frans had toe gelegd. Hij leidde ons op een voortreffelijke manier door in totaal 12 grotten en een klein museumpje. Hij wist het gehoor te boeien, sprak heel duidelijk en zijn Frans was perfect te verstaan. Als inleiding vertelde hij dat de figuur van Boeddha voor westerlingen zeer verwarrend is: er blijken zeer vele Boeddha’s te zijn die men als het ware kan indelen in drie ‘soorten’. Behalve de hedendaagse Boeddha, wordt er ook melding gemaakt van de Boeddha uit het verleden die men de algemene naam ‘Sakyamuni’ geeft. Een Indiase prins, Siddartha, wordt als historische figuur vereenzelvigd met de Boeddha uit het verleden. Deze prins nam op een gegeven moment afstand van het luxueuze en lege bestaan in het ouderlijke paleis. Na heel wat omzwervingen en een paar vergeefse pogingen kreeg hij inzicht in het doel van het aardse bestaan en wist het Nirwana te bereiken. Ten slotte kan men ook beelden en afbeeldingen vinden van de toekomstige Boeddha die de algemene naam ‘Matreya’ krijgt.
De oudste grot die wij bezochten, grot nr. 259, stamde uit de 5e eeuw. Typisch voor de oudere grotten was een grote pagodezuil in het midden van de grot die het plafond leek te ondersteunen. In nissen van deze zuil waren vaak beelden geplaatst en men kon in de grot rond de centrale zuil wandelen als een minibedevaart. Een deel van de schilderingen in deze grot was nog origineel. Veel van de grotten zijn vaak in latere perioden hergebruikt en overschilderd omdat de beschikbare rotswand om nog grotten te maken in deze vallei opgeraakt was. In veel grotten waren er dus twee en soms wel drie lagen schilderingen. Bij de ‘herinrichting’ van een bestaande grot werden krassen gemaakt op de oude beschilderde wand om de nieuwe laag er goed op te laten hechten. Hier vernamen we ook dat de beelden van Boeddha pas verschenen nadat de Hellenistische cultuur (via de zijderoute) zijn invloed in India had laten gelden. Voordien was men van mening dat het ongepast was om een beeltenis te maken van Boeddha. De eerste afbeeldingen in deze grotten hebben duidelijk Indiase trekken aangezien het Boeddhisme vandaar afkomstig was maar er waren ook westerse invloeden. Een Boeddha uit grot 328 kreeg een baard en snor om goed te laten zien dat hij geen Chinees kon zijn geweest. In de grotten van latere oorsprong, ontwikkelde zich een typisch Chinese stijl. De grotten die werden beschilderd tijdens de Mongoolse of Tibetaanse overheersing van het gebied, tonen dan weer heel andere schilderstijlen.
In grot 259 vertoonde een Boeddha een vertederende en ook beetje mysterieuze glimlach die vergeleken werd met die van de Mona Lisa. Typische figuren die vaak voorkwamen waren de Hemelse Muziekanten, Devi’s en Apsara’s. Het verschil tussen een Devi en een Apsara hebben we niet begrepen: ze zijn beide te vergelijken met onze engelen. Ze hebben echter geen vleugeltjes maar vliegen door middel van linten die ze in sierlijke krullen achter zich aan slepen.
In grot 148 stonden we oog in oog met een ‘liggende Boeddha’ die dateerde uit de 8e eeuw. Dit is de typische manier om het moment te beschrijven dat Boeddha het Nirwana bereikte. In dit geval gaat het dan om de historische Boeddha Sakyamuni. Stervelingen zijn volgens het Boeddhisme gevangen in een cyclus van reïncarnaties. Pas als men vaak na vele incarnaties een zuivere persoonlijkheid is geworden die niet meer gehecht is aan de aardse beslommeringen en driften, kan men het Nirwana bereiken, een toestand van eeuwig geluk. Omdat deze overgang in feite een heuglijke gebeurtenis is, heeft een liggende Boeddha steeds een zeer serene en kalme gelaatsuitdrukking. Een liggende Boeddha is meestal omgeven door een grote schare volgelingen. Ook hier was dit het geval. Sommigen van hen bleken duidelijk niet te begrijpen dat Sakyamuni hier het hoogste doel had bereikt en huilden tranen met tuiten. Het beeld van de liggende Boeddha uit deze grot was een indrukwekkende 15 m lang.
Naast Boeddha werden ook volgelingen of arhats uitgebeeld en bodhisattva’s. Ook deze zijn voor gewone toeristen vaak niet van elkaar te onderscheiden. Een bodhisattva is een volgeling van Boeddha die op moment dat bij het het Nirwana bereikte, besliste om terug te keren naar het aardse leven om daar anderen bij te staan op hun zoektocht. Deze kan men het beste vergelijken met onze heiligen. Een dergelijke bodhisattva was Guanyin. Oorspronkelijk uitgebeeld als man, kreeg deze figuur steeds meer vrouwelijke trekken. Op een gegeven moment (we zijn er nog steeds niet achter wanneer precies) werd Guanyin zuiver vrouwelijk uitgebeeld en kreeg de bijnaam ‘Godin van de Barmhartigheid’. Vaak heeft een beeld of afbeelding van Guanyin meerdere hoofden en duizend armen.
Tijdens de Tang dynastie bereikte de kunst in de grotten zijn hoogtepunt. Velen zijn van mening dat op dat moment ook de Chinese beschaving zijn hoogtepunt bereikte. Zeker in deze periode ondergingen de afbeeldingen een vervrouwelijking, meer bepaald onder het bewind van Wu Zetian. In grot 130 konden we als kleine aardwormen aan de voeten staan van de zittende Boeddha van 26 m hoog. De grot en dit Boeddhabeeld werden gemaakt tussen 721 en 750. Het beeld had hier en daar wat beschadigingen maar het grootste deel was nog origineel. Enkel een stuk van de buik en de rechterhand waren ondertussen vernieuwd. Bij sommige beschadigingen kon men goed waarnemen hoe deze beelden gemaakt werden. Als ondergrond was er een pop van hout en stro waarop verschillend kleilagen waren aangebracht die tot een beeld waren gemodelleerd en nadien geverfd. Hier en daar kon men het stro zien waar de kleilaag was gebarsten.
Tijdens een korte pauze konden we een kleine museumzaal bezoeken die gewijd was aan de schat die grot nr. 17 had opgeleverd. Dit gebeurde grotendeels aan de hand van foto’s uit buitenlandse musea. Van de ongeveer 50.000 voorwerpen die er werden gevonden, bleven ongeveer 10.000 in China en zijn bovendien voor het grootste deel te zien in musea in Beijing. De toon in deze museumzaal was heel neutraal en vertoonde niet de scheldpartijen die soms elders (ook in China) gericht zijn tegen de koloniale trekken van de vroegere grootmachten die veel kunstschatten voor een prikje opkochten en naar het ‘moederland’ verscheepten. Wel werd aangegeven dat de Fransman Pelliot zelf een uitstekende kennis van het Chinees had en de stukken die hij meenam eerst zorgvuldig doornam en later ook zeer kundig beschreef en interpreteerde. Aurel Stein leek meer een avonturier met een grote dosis geluk en weinig kennis van China, hij moest zich overal laten bijstaan door tolken. Hij had wel een goed oog voor wat waardevol kon zijn en deinsde er ook niet voor terug om beelden en fresco’s uit de grotten te verwijderen en mee te nemen tijdens een eerste expeditie die enorm veel opleverde. Een tweede expeditie had geen succes meer omdat na lange tijd toch de centrale overheid in Beijing interesse betoonde en naderhand ook bezorgdheid. In een eerste reactie toen het bericht van de vondsten Beijing bereikte, had de overheid Wang de opdracht gegeven om grot 17 opnieuw af te sluiten met alles wat nog overgebleven was. Toen de beslissing genomen werd om alles naar Beijing te sturen, was al een deel van wat achter was gebleven in handen van plaatselijke functionarissen gekomen en ook tijdens de tocht naar Beijing bleef er regelmatig wat hangen in privé collecties van tussenpersonen die te maken hadden met het transport. Over de ‘roof’ van kunstschatten en hun transport naar diverse gerenommeerde musea zijn al de nodige polemieken gevoerd. Dergelijke kunstschatten horen in feite toe aan de landen van herkomst, maar zijn vaak enkel in goede staat bewaard gebleven omdat ze daar zijn weggehaald. In China hebben heel veel kunstschatten geleden onder oorlogen en opstanden zoals in elk land. Tijdens de Culturele Revolutie werden de eigen schatten uit het verleden met opzet vernietigd of beschadigd omdat ze zouden getuigen van een verderfelijk en bourgeois verleden. Tijdens de rondleiding door onze gids werd niet alleen benadrukt wat verdwenen was in de handen van buitenlanders en corrupte functionarissen, er werd ook melding gemaakt van de Culturele Revolutie. Dit gebied was door zijn afgelegen ligging er grotendeels van gespaard gebleven. De grotten die op 30 km van de bewoonde wereld lagen, zouden helemaal geen beschadigingen hebben ondervonden tijdens die periode. Andere bronnen melde dat de grotten tijdens de Culturele Revolutie zouden zijn gespaard op uitdrukkelijke vraag van Zhou En Lai.
De grotten waren nu toegankelijk gemaakt door een paar trappen en lange balkons. Vroeger hadden de meeste grotten houten afdaken en voorportalen en kon men de grotten bereiken via een netwerk van trappen waardoor het geheel het uitzicht had van hangende kloosters zoals we die elders hadden gezien.
Het is natuurlijk onbegonnen werk om alles te beschrijven wat we er te zien kregen. We hadden in 1998 al eens een bezoek gebracht aan deze grotten. Toen hadden we een gids getroffen die ons de indruk gaf dat we door de grotten gejaagd werden, waarschijnlijk ook omdat het veel drukker was dan nu. We hadden toen geen echt overweldigende indruk aan deze grotten overgehouden en vonden toen dat het bij één bezoek kon blijven. Toen we bij de voorbereiding van deze reis opnieuw de informatie over dit gebied doornamen, waren we verwonderd over de uiterst lovende beschrijvingen. Hoe meer we lazen, des te meer we overtuigd raakten dat we toch maar eens terug moesten komen. Na het bezoek van vandaag waren we veel meer onder de indruk dan na ons vorig bezoek. We waren blij dat we hier terug gekomen waren want we vonden dat er bij deze grotschilderingen echte pareltjes waren met prachtige kleuren. Dit keer werd er ook heel boeiend over verteld door de gids.
De schilderingen op de muren en het plafond betrof niet alleen godsdienstige thema’s. Veel illustraties waren uit het dagelijkse leven gehaald zoals het bereiden van voeding, de jacht maar ook feesten met muzikanten, zang en dans. Bepaalde pigmenten hadden de tand des tijds onveranderd doorstaan. Een bepaalde kleur die op sommige plaatsen veel gebruikt was om de roze vleeskleur van de lichamen weer te geven, was echter verkleurd. Dit pigment bevatte lood en de kleur was van roze in donkerbruin overgegaan door de oxidatie van het lood. Hierdoor deden sommige schilderingen zeer modern aan. Soms leek de vormgeving ook zeer modern: een stier die afgebeeld was in grot 249 had in een hedendaags werk kunnen voorkomen.
Op verschillende plaatsen vormden de afbeeldingen een soort stripverhaal om de bezoeker iets te leren. Meestal ging het om voorbeelden van mensen die zich opofferden om anderen te helpen en zo een stapje dichter bij het Nirwana kwamen. Eén van die verhalen ging over drie Indiase prinsen, broers, die een reis maakten. Op een gegeven moment zagen ze in een afgrond een tijger met jongen. De tijger was uitgehongerd en kon haar jongen niet meer voeden zodat zij en haar jongen ten dode waren opgeschreven. De twee oudere broers konden tot hun grote spijt niets verzinnen om de tijger te helpen. De jongste prins, Sattva, kreeg na meditatie het ‘juiste inzicht’. Hij stuurde zijn broers vooruit opdat ze geen tegenwerpingen zouden maken, klom naar beneden en ging toen naakt naast de tijger liggen om als voedsel te dienen voor de tijger en haar jongen. De tijger was echter al zo verzwakt, dat haar beten geen effect hadden. Uiteindelijk klom de jonge prins weer naar de rand van de klif, doorboorde zijn aderen met een droge bamboestengel en sprong naar beneden, om vlak voor de tijger te pletter te storten. De tijger kon nu van het bloed drinken en zo voldoende krachten opdoen om het lichaam van de prins op te eten en haar jongen te voederen. Het verhaal van de opoffering van deze prins veroorzaakte natuurlijk veel leed bij de ouders en de familie. Ze konden nog wat resten van hem en zijn kleren bemachtigen om deze als relikwieën in een pagode te bewaren. Het verhaal gaat daarna verder met een stroom van pelgrims om deze relikwieën te aanbidden. Daardoor bereikte Sattva al snel de ‘Verlichting’ en werd een Boeddha. Dergelijke verhalen zijn zo vreemd voor ons, dat je zonder uitleg niets uit de schilderingen kan opmaken. Na de uitleg zagen we in het ‘stripverhaal’ duidelijk de lijn van dit bizarre verhaal. De tijger met de zeven jongen was goed herkenbaar. Iets verderop zagen we inderdaad de tijger wat beduusd naar een lichaam kijken dat dichtbij lag maar waar de tijger duidelijk geen raad mee wist. Nog wat verder konden we de prins naar beneden zien tuimelen terwijl er straaltjes bloed uit zijn vallend lichaam spoten. Beneden peuzelden de tijger met haar jongen blij van dit lichaam terwijl er van overal Deva’s kwamen aangevlogen om Sattva te bejubelen. Ten slotte konden we zien hoe er geurige bloemen uit de lucht vielen ter meerdere eer en glorie voor de jonge prins en zijn daad van uiterste zelfopoffering.
De gids kon ons nog ook wat meer verduidelijken omtrent een belangrijk specifiek element van Chinese landschapschilderkunst. Tijdens onze lessen in het CLT had de leraar Chinees het daar ook over gehad maar nu werd het ons aan de hand van een voorbeeld zeer duidelijk gemaakt. Westerlingen zijn geneigd om vlak bij een schilderij te gaan staan om alle details goed te kunnen zien, eventueel gebruiken we een vergrootglas. Een Chinees schilderij is vaak gemaakt om van een afstand te bekijken: de waarnemer moet zich dan inbeelden dat hij of zij een reis maakt door het schilderij. Mr. Zhang wees ons bij een indrukwekkende afbeelding van het Westelijke Paradijs op het gebruik van meervoudig perspectief. Het centrale gebouw was geschilderd met het perspectief van iemand die als kleine sterveling voor het paleis stond en tegen het indrukwekkende gebouw opkeek. Een groep omstanders was geverfd vanuit het perspectief van iemand die er tussen stond. Het landschap op de achtergrond was van bovenaf geschilderd, alsof de waarnemer nu een apsara was die er boven vloog. Zo bleken er heel wat verschillende gezichtspunten in dit fresco voor te komen alsof men in de uitgebeelde omgeving aan het reizen was. Nu het aan de hand van dit voorbeeld zo helder werd getoond, kon ik me eindelijk iets voorstellen bij ‘het maken van een reis in een schilderij’.
Na een rondleiding van ruim 3 uur waren we het nog niet beu, maar bleek de toer te eindigen in de winkeltjes. Wij wandelden terug om de buitenkant van de grotten nog wat te bekijken en om het grote museum te bezoeken dat gewijd was aan deze grotten. In dat museum waren een paar van de grotten waarheidsgetrouw nagemaakt. Daar kon men een paar van de beste voorbeelden van dichtbij bekijken en ook schilderingen zien uit grotten die voor het publiek gesloten waren. Men mocht er ook fotograferen, wat in de grotten absoluut verboden was en waar zeer strikt werd op toegezien. Dat was heel begrijpelijk omdat het licht van de flitsen de fresco’s zouden beschadigen en heel veel toeristen klaarblijkelijk niet bij machte zijn om hun flits af te zetten. Natuurlijk zouden we in het museum slechts foto’s van (weliswaar goede) kopies kunnen maken, maar het was ten minste iets. Groot was dan ook onze teleurstelling toen bleek dat het museum sinds begin mei dicht was voor werkzaamheden. Waarschijnlijk moest hier tegen 2008 alles nog eens opgesmukt worden voor de horde toeristen die men verwachtte naar aanleiding van de Olympische Spelen. Omdat we toch iets wilden laten zien, hebben we enkele foto’s van het internet geplukt en ook wat foto’s gemaakt van illustraties uit een boek over de Mogao-grotten.
Op weg naar de stadsbus werden we aangesproken door de chauffeur van een privé busje voor de tocht naar Dunhuang. We zeiden dat we de stadsbus zouden nemen, waarop hij antwoordde dat we tegen het tarief van de stadsbus mee mochten. Hij zou zodadelijk vertrekken, hij wachtte enkel op een koppel die in een winkeltje de rekening aan het betalen was. Hij vroeg wel om direct te betalen en niets over de prijs aan de andere passagiers te zeggen. Het bleek dat dit koppel het busje had afgehuurd en dat onze bijdrage voor de chauffeur gewoon winst betekende. Het koppel bleek trouwens niet geïnteresseerd in een conversatie zodat we ook niet gevraagd werden wat we hadden betaald. We werden op onze vraag bij het grootwarenhuis af gezet waar we nog wat inkopen deden voor we naar het hotel terugkeerden.



Donderdag 24 mei.

Om 8u waren we onderweg in een minibusje helemaal voor ons en de chauffeur. Deze bleek een zwijgzame jongeman die er flink de vaart in zette. Als we onderweg iets zagen dat een foto waard was, moest hij flink op de rem trappen. Dit deed hij dan ook zonder probleem. De bezienswaardigheden van vandaag wist hij goed te vinden. De omgeving was voor het grootste deel bijzonder verlaten. In het begin was de weg een brede asfaltweg, later een smalle asfaltweg die na een tijd overging in een grintweg. Het landschap was wel afwisselend: eerst kwamen we langs enorme zandduinen. Sommige duinen in dit gebied zijn tot 250 m hoog. Later reden we meer door een woestijn met zand dat te vergelijken is met zware gravel en grint, waar het terrein heel wat platter was. Af en toe reden we ook door een steenwoestijn. Hier en daar waren er in dit dorre landschap oases waar het dan heel plaatselijk groen was.
Na een half uur verlieten we de brede asfaltweg en draaiden we de smalle weg op. Na tien minuten was er in het midden van de woestijn een versperring waar men de toegangsprijs moest betalen: deze gold voor drie van de vier sites die we wilden bezoeken namelijk voor de Han-muur, Yunmenguan en Hecang.
In deze woestijn lag een stuk van de Grote Muur dat opgetrokken werd in de 2e eeuw voor Chr.: de Han-muur. De muur was hier gebouwd uit leem die in lagen werd aangestampt. Tussen iedere laag was riet was verwerkt om de stevigheid van de muur te verhogen. De winderosie had de lemen constructie lelijk parten gespeeld maar sommige delen waren nog goed zichtbaar.
Yunmenguan was één van de twee meest westelijke passen van de Grote Muur gebouwd in diezelfde periode. Hier verliet men ooit met een klein hartje de beschaafde wereld op een onzekere reis naar de barbaren in het westen. Via deze pas vertrok men langs de noordelijke route om de Taklamakan woestijn heen naar Kashgar en de Karakorumpas.
Hecang was een opslagplaats geweest voor graan om de troepen in dit gebied van voedsel te voorzien.
De vierde bezienswaardigheid betrof de rotsformaties van Yadang, ongeveer 60 km verder in de woestijn.
De eerste halte maakten we bij een overblijfsel van Yunmenguan. Het ging om een bijna vierkant fort met nog vrij intacte muren van 25 m lengte. De muren waren gemaakt van aangestampte aarde waar we het riet dat voor de cohesie zorgde goed zagen uitsteken. De muren waren ongeveer 10 m hoog en aan de basis wel 5 m dik. We maakten eerst een wandeling rond het bouwwerk dat waarschijnlijk de eigenlijke pas had moeten beschermen. Waar deze pas precies gelegen was, heeft men nog steeds niet exact kunnen achterhalen. De naam van de pas ‘Jade pas’ zou verwijzen naar de grote hoeveelheden jade die via deze pas China bereikten vanuit Khotan. Na onze wandeling rond het fort kwamen we de bewaker van deze site tegen. Hij deed zijn best om ons nog wat extra informatie te geven en voor samen 10 Y werd de omheining opengemaakt en mochten we het fort binnen. Hij liet ons de resten zien van de trap die ooit naar de tweede verdieping had gevoerd. Deze verdieping had op houten balken gerust, maar van al het houtwerk was in dit fort na 2000 jaar niets meer over. De bewaker was zo vriendelijk om van ons samen een ‘groepsfoto’ te maken bij één van de ingangen van het fort.
Met ons busje reden we van het fort 13 km naar het oosten, waar de resten stonden van Hecang. Wat hier van over was gebleven was veel uitgestrekter dan het fort van Yunmenguan maar ook minder intact. Iets verderop stroomde er een ondiep beekje waar ook wat schapen en geiten graasden op de oever die daar groen was. Dit water was waarschijnlijk de broedplaats van de grote zwermen muggen die ons bezoek hier minder aangenaam maakten. We waren helemaal niet voorbereid op muggen in de woestijn en hadden vandaag dan ook geen voorzieningen tegen muggen mee genomen. Ik had geluk dat mijn bescherming tegen de zon een overhemd met lange mouwen was, op die manier was ik niet zo blootgesteld aan de muggen. Berna droeg echter een bloesje met korte mouwen. Ons bezoek duurde hier in totaal een half uur. Zonder de muggen waren we er zeker wat langer gebleven. Nu maakte de één foto’s terwijl de andere probeerde de muggen van de weerloze fotograaf weg te slaan. Het uitzicht vanaf een klein heuveltje op de resten van deze graansilo van 2000 jaar geleden vonden we wel indrukwekend. De muggen wisten ons uiteindelijk toch tot een aftocht te dwingen: Berna telde in het busje meer dan 25 muggenbeten op haar armen alleen.
Vier kilometer ten westen van Yunmenguan, vonden we mooie stukjes van de Grote Muur van de Han-dynastie. De gelaagdheid met het riet tussen twee opeenvolgende lagen, was hier zeer goed te zien. Zo ver als we konden kijken stonden er stukken van de muur alsof ze een soort colonne vormden die de woestijn in verdween. De muur had losstaande wacht- en vuurtorens gehad waarvan er hier nog ééntje was overgebleven. Her en der stonden ook nog stapels riet en brandhout die hadden moeten dienen om signalen te geven. De stapels waren gedeeltelijk bedolven onder het zand en leken wel versteend. We konden hier wat rustiger wandelen, hoewel na een tijdje de muggen klaarblijkelijk de 17 kilometer ook hadden overbrugd en ons weer hadden gevonden. Verder waren de twee eerste levende wezens die we hier tegenkwamen kleine hagedissen. Men kon ze enkel zien als ze bewogen. Bij onraad bleven ze stokstijf staan en dan waren ze bijna niet meer te vinden. Ik kon ze beide met veel moeite op de foto krijgen: hoewel ik precies wist waar ze zaten moest ik toch een hele tijd op mijn scherm turen om ze te vinden en in te kunnen zoomen. Het was wel een voordeel dat de beestjes absoluut niet bewogen zodat beide foto’s goed slaagden. Toen we door de muggen weer het busje in werden gejaagd, kwamen er net twee andere auto’s aan. We hoopten dat de inzittenden nu een tijdje alle aandacht van de muggen zouden krijgen.
We hoefden uiteindelijk de muggen niet meer te vrezen: de volgende halte lag ongeveer 60 km verder in een gebied dat nog troostelozer was. Midden in de gobi-woestijn had de winderosie voor bijzondere verweerde rotsformaties gezorgd. Deze formaties leken soms wel op abstracte kunstwerken. Voor Chinezen is het een belangrijke vorm van vermaak om in zo’n rots een bepaalde vorm te herkennen. Elke rots of piek had dus wel een bijnaam zoals ‘De Pauw’, ‘Giraf op rug van Olifant’, ‘De Sfinx’, enz.…. In dit geologisch park moesten we overstappen: men mocht er met eigen vervoer niet in. In eerste instantie vonden we dat verstandig omdat op die manier de toeristen met hun terreinwagens ook geen schade konden aanrichten. Uiteindelijk bleek het toch allemaal om de centen te draaien. In het park kon men wel jeeps en quads huren om op eigen gelegenheid tussen de rotsen en door de woestijn te rijden.
We waren net klaar met een korte lunch in de auto, toen er een busje met toeristen het park in vertrok. Wij sloten ons bij hen aan. Een jonge gids was constant aan het woord en toonde vooral de verschillende rotsen waar men allerhande vormen in zou moeten zien. Wij konden er niets van verstaan maar wij waren ook niet zo geïnteresseerd wat men ons in de rotsformaties wou laten zien. Er werd gelukkig twee keer gestopt op plaatsen waar men een wandeling tussen de formaties kon maken. De tocht met het busje duurde ongeveer een uur, waarna we in het kleine museum nog wat uitleg kregen over het ontstaan van deze vreemde rotspartijen. Ooit had hier een gematigd klimaat voor rijke flora en fauna gezorgd met uitgebreide bossen die na afsterven dikke humuslagen vormden. Daarna was het klimaat warmer geworden en was hier een enorm meer ontstaan waar zich sedimenten op de bodem had afgezet. Door nieuwe veranderingen van het klimaat was het meer opgedroogd. De wind en vele zandstormen hadden de poreuze rotsen geërodeerd. Omdat niet alle lagen even hard waren, waren sommige geïsoleerde stukken blijven staan terwijl de rots er rond verdwenen was. Ook waren de bovenste lagen vaak beter bestand dan de onderste waardoor sommige van de vreemde vormen ontstonden. De wind moet een bepaalde voorkeursrichting hebben gehad want tijdens de rit zagen we dat de rotsen rijen vormden met ertussen corridors. Ik had oorspronkelijk gedacht dat er hier misschien ooit gletsjers waren geweest die deze sporen hadden nagelaten. In het museum stond daar niets van vermeld en werd de winderosie als oorzaak van de vreemde vormen aangegeven.
De rit van Yadan naar Dunhuang duurde nadien nog 2,5 uur aan een zeer hoge snelheid. We dachten dat de chauffeur misschien gehaast was om thuis te zijn, de uitstap van vandaag duurde uiteindelijk 9 uur. De reden was echter dat op weg naar huis zijn broer, neef of misschien tante nog een winkel met souvenirs uitbaatte. Toen hij daar stopte was hij wel zo eerlijk om toe te geven dat het enkel om een winkel ging. De dag had voor ons lang genoeg geduurd, zodat we hem zeiden om maar door te rijden. Hij stopte nog één keer bij een soort opslagplaats waar allerhande plaatselijke producten werden aangeprezen. We liepen even de stand van gedroogde vruchten langs maar men kon er ons uiteindelijk toch niet tot een aankoop verleiden.
Bij onze aankomst bij het reisbureau bespraken we nog wel even de twee volgende uitstappen. Morgen zouden we weer dezelfde richting uit gaan voor een uitstap van een halve dag. We zouden in het westen naar de tweede pas gaan waar ook overblijfselen te vinden waren van een oude stad en we zouden er ook grotten met Boeddhistische sculpturen en schilderingen bezichtigen. Na een rustdag zouden we op 27 mei de langste uitstap maken: in het oosten waren ook nog interessante Boeddhistische grotten te zien. Ten slotte zouden we nog op zoek gaan naar de resten van nog een andere oude stad.


Advertisement



Tot: 0.131s; Tpl: 0.032s; cc: 13; qc: 31; dbt: 0.0425s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1; ; mem: 1.3mb