Advertisement
Published: September 4th 2015
Edit Blog Post
Je ziet hem zodra je het busstation uitloopt: King Billy, het gelaat omkranst door een weelderige zwarte pruik, meer dan levensgroot op een muur geschilderd. In Nederland kennen we hem beter als stadhouder Willem III – de verre voorvader van Bea en Wim-Lex die op een goede dag met zijn vloot het Kanaal overzeilde en de Britse troon inpikte. Hij schijnt in Londen tamelijk enthousiast ontvangen te zijn, want onze Willem was tenminste een degelijke protestant, net als de Engelsen zelf, en maakte een eind aan de regering van de vermaledijde paap Jacobus II. De katholieke Ieren waren natuurlijk minder gelukkig met deze onverwachte wissel van de koninklijke wacht. Jacobus wist in Ierland een leger op de been te trommelen, maar dat werd door de kloeke Willem in de Slag aan de Boyne (1690) verslagen. De kans op een katholiek Brits vorstenhuis was daarmee voorgoed verkeken.
Moeten we dit voor het examen kennen, meneer? Uiteraard – de protestantse Noord-Ieren scheppen er namelijk groot plezier in deze historische overwinning jaarlijks uit de mottenballen te halen en onder de neus van hun katholieke landgenoten te wrijven: o ja, de Boyne, weten jullie nog, jongens… ? Ze doen dat onder meer door de
beruchte Oranjemarsen die in veel plaatsen op 12 juli worden gehouden. Als buitenstaander wist ik voor mijn komst niet veel van Belfast, maar die marsen kende ik wel – vooral in verband met beelden van relschoppend tuig op het acht-uur-journaal. Ik was er dan ook op gebrand dit hoogtepunt op de culturele agenda nu eens van dichtbij mee te maken, zij het bij voorkeur met behoud van mijn tanden, neus en andere beminnelijke gelaatstrekken.
“Dus je bent van plan hier te blijven?” vroegen oudere collega’s me, op dezelfde toon die je zou bezigen tegen iemand die je vertelt dat hij de aanstormende orkaan met een goed boek op zijn balkonnetje gaat trotseren. Veel inboorlingen (en niet alleen katholieke) trekken in de week van de Oranjemarsen juist weg – een beetje zoals carnavalhatend Limburg met de vastelaovend massaal op wintersport gaat om het feestgedruis te ontlopen. Gelukkig was er ook nog wat jong volk dat er wel oren naar had om een kijkje te gaan nemen. “In elk geval dit eerste jaar,” zeiden Rudmer en ik tegen elkaar, onzeker wat we zouden aantreffen.
De pret begon de avond van tevoren. Al dagenlang hadden we kunnen zien hoe
op verschillende plaatsen in de stad gigantische houten constructies in elkaar werden geknutseld; brandstof voor de vreugdevuren die overal zouden oplaaien. De torens die naar de hemel reikten waren tientallen meters hoog. Je zou denken dat zoiets onverantwoord is in de binnenstad en zeker nooit zou worden toegestaan in een land waar men zo geobsedeerd is door brandveiligheid dat voor aanvang van lezingen en andere samenscholingen steevast wordt vermeld waar zich de nooduitgangen bevinden. Maar vanavond scheen dat allemaal niet uit te maken. De brandweer stond paraat om belendende panden nat te houden en voor overwaaiende vonken te behoeden; verder hoopte men er maar het beste van.
“You’re wearing green,” merkte David op, toen we hem en de anderen in het gedrang hadden opgespoord. Ik wierp een blik op mijn jas. Verdomd, daar had ik helemaal niet bij stilgestaan… Groen was immers de kleur van de katholieken, van Sint Patrick en de leprechauns die alles wat “Iers” is in één karikatuur samenballen. Een vluchtige inspectie van de menigte leerde me dat er inderdaad niemand anders in groene kleren rondliep. Hmm… Ik begon me wat nerveus te voelen, maar vooralsnog bleef ik gevrijwaard van naar mijn hoofd gegooide
flessen en ander lichamelijk ongemak. Waarschijnlijk had ik minder reden om me zorgen te maken dan Leanne, een lid van onze groep dat uit “het Zuiden” kwam (zoals het hier discreet wordt aangeduid) en dat in haar tongval bepaald niet kon verhullen. Zij handhaafde zich door de kaken stevig op elkaar geklemd te houden, zodat niemand haar afkomst kon raden.
De brandstapel ging eerder in de hens dan de bedoeling was. Tot op het laatste moment waren mannen bezig om de kratten en planken steeds hoger te stapelen, want blijkbaar wordt er stevig om gewedijverd wie de hoogste van de stad heeft. Helaas was het een aanhanger van een rivaliserende stapel gelukt door de bewaking heen te dringen en onze toren in brand te steken – of misschien was het wel een knarsetandende katholiek die zijn best deed het protestantse feestje te bederven. Hoe dan ook, er bloeide een vlammengeweld op dat zelfs de indrukwekkendste Sintermerte-troshoop tot een schriel kampvuurtje reduceerde. De menigte moest al snel een paar stappen achteruit doen, en toen nog een paar. Zelfs aan de overkant van de straat fakkelde de hitte als een tropische zon in ons gezicht. Je leest wel eens
over een “kolkende vuurzee”, maar dit was voor het eerst dat ik er een met eigen ogen zag.
Terwijl de vlammen hoger en hoger klommen, hieven enkele beschonken lui het lied “Why don’t you go home” aan. Naast ons zaten twee Ma Flodders in klapstoelen van hun drankjes te lurken, onderuitgezakt als campinggasten die er eens even lekker tussenuit zijn. De brandweer was druk bezig met het blussen van een reclamebord dat vlam had gevat. Achter ons stonden de auto’s dicht opeengepakt, de kindersnuitjes tegen de ramen geplakt om maar niets van het schouwspel te missen. (Gezellig, nog even met het hele gezin naar een chauvinistisch onder-ons-feestje voor het slapengaan!) Een strategisch geparkeerd Dinkie Donuts-kraampje deed goede zaken. Kortom, de stemming zat er aardig in.
Het duurde niet lang voor de vlammen de top van de toren hadden bereikt. Daar plaatst men traditiegetrouw de Ierse vlaggen, foto’s van de paus en andere parafernalia die het protestantse gemoed tegen de borst stuiten, ondanks herhaaldelijke oproepen van lokale bobo’s om dat soort ongein nu eens achterwege te laten. Onze brandstapel was nog redelijk discreet, in vergelijking met wat er op andere plaatsen werd opgestookt, maar ook hier liet men de
katholieke aspiraties op symbolische, maar ondubbelzinnige wijze in rook opgaan. Oranje boven, weg met de papen! Even later begon het hele laaiende, knetterende bouwsel in zijn voegen te kraken en stortte met donderend geraas in elkaar. Dat was het weer, mensen – tijd om het bed op te zoeken, want morgen is de grote dag!
De parades zelf vielen me een beetje tegen. Ik had een explosie van oranje verwacht, een soort bastaardkind van Koningsdag en een carnavalsoptocht. In plaats daarvan kregen we een schier eindeloze stoet van harmonie- en schutterij-achtige verenigingen, mannen en vrouwen in uniform met een oranje sjaaltje om de hals. Ik zal niet beweren dat ze er niet imposant uitzagen, met hun glimmende knopen, mutsen, trommels en fluiten, maar na een half uur in de druilerige regen te hebben gestaan en het ene na het andere regiment voorbij te hebben zien komen, geloofde ik het wel. Het enige dat de groepen echt van elkaar onderscheidde waren de vaandels, waarop nu eens King Billy, dan weer Martin Luther (de Duitser, niet de moderne Amerikaanse variant) en één keer zelfs de Titanic stond afgebeeld. Geen idee wat die moest symboliseren; dat de protestantse zaak een zinkend schip
is wellicht?
De menigte was al niet veel beter. Hier geen lui met knotsgekke oranje hoofddeksels en krijgersschmink op de wangen; in plaats daarvan stonden er doodgewone, licht verveelde lieden, van wie er hooguit een enkeling een paraplu met het patroon van de Union Jack had opgestoken. Die Union Jack was trouwens ook het hoofdthema bij het souvenirkraampje, waar het oranje compleet door het rood, wit en blauw werd overschaduwd. We zagen zelfs een kinderwagen waarvan de tandeloze inzittende in de kleuren van het nationale vaandel was getooid; met indoctrinatie kun je niet vroeg genoeg beginnen.
Misschien kwam het door de regen, maar ik vond het een sombere bedoening, deze mars der dwaasheid. Waar de sfeer bij de vreugdevuren uitgelaten was geweest, was die hier eerder grimmig-triomfantelijk. De verbeten gezichten van de jonge deelnemers deden me denken aan de jochies die destijds vol heldenmoed voor vorst en vaderland naar de Vlaamse velden waren afgemarcheerd, om daar aan flarden te worden geschoten of in de loopgraven weg te rotten. Ook toen waren er ongetwijfeld vlaggen en trommels geweest. Verzin maar een nobel doel en je krijgt wel iemand zo gek om ervoor te gaan vechten.
De echte feestelijkheden
hebben we trouwens gemist. Voor de eindscore moesten we de kranten erop naslaan: één auto was het publiek ingereden en op verschillende plekken in de stad waren rellen uitgebroken. Eén kroegruzie had geresulteerd in een afgebeten oor. De marsen zitten er weer op voor dit jaar.
Advertisement
Tot: 0.187s; Tpl: 0.013s; cc: 9; qc: 48; dbt: 0.1195s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1;
; mem: 1.2mb