Advertisement
Hoe weet je dat je op een eiland woont? Nou, als je na driekwart jaar nog altijd niet betrouwbaar genoeg wordt geacht om in winkels te mogen pinnen, is dat wel een aanwijzing… Trouwe lezers herinneren zich wellicht dat ik in een van mijn eerste blogs al eens heb geklaagd over de moeilijkheid om in mijn nieuwe thuisland een bankrekening te openen. Dat is na veel vijven, zessen, zevens en achten dan wel gelukt, maar als het louche sujet dat ik onmiskenbaar ben, werd me wel duidelijk gemaakt dat ik niet moest denken voor iets anders dan het meest basale lidmaatschap in aanmerking te komen. Never mindmijn vaste contract, solide salaris en vlekkeloze fiscale verleden – buitenlanders moeten zich eerst maar eens bewijzen! Het gevolg is dat ik overal contant moet afrekenen en van pinautomaat naar pinautomaat trek om in mijn dagelijkse behoeften te voorzien. Toen ik de vermetelheid had om te proberen een mobiel abonnement af te sluiten, schudde de winkelbediende grimmig het hoofd: “Computer says no.” Als niet-kredietwaardige moest ik het doen met een lullig prepaid-kaartje, dat ik alleen kan opwaarderen door met vers getapte flappen in de zaak te verschijnen. (Een flat huren was daarentegen geen
probleem; zodra het magische woord “doctor” viel, was het pad geëffend en konden we het huurcontract tekenen.)
Niemand scheen te weten hoe ik aan dit financiële vagevuur kon ontsnappen. Een gedienstige bankmedewerker wist een volwaardige rekening voor me te openen, maar daarmee was het probleem niet opgelost: de computer van de telefoonwinkel bliefde me nog steeds niet. Wat te doen? Meld je aan bij een kredietcontrolebedrijf, ried de bank me aan, dan ben je er snel genoeg achter wat eraan schort. Ik meldde me aan en mocht vernemen dat mijn kredietscore 832 op een schaal van 999 was – niet onaardig voor een buitenlander, maar helaas niet genoeg om tot het verheven gezelschap der kredietwaardigen te worden toegelaten. Bovendien was de score onbetrouwbaar, voegde het rapport eraan toe, omdat ik nog niet al mijn adressen van de afgelopen zes jaar aan de databank had toegevoegd. Toen ik dat probeerde, liep ik al snel vast: het systeem slikte alleen Britse postcodes. Logisch, natuurlijk, want het aantal immigranten in Groot-Brittannië is verwaarloosbaar klein.
Toch gloorde er hoop. Het kredietbureau wees me erop dat ik twee smetten op mijn financiële blazoen had. Als ik die wist weg te poetsen, kon er
misschien nog wel een mobiel abonnementje af. In de eerste plaats werd ik op de vingers getikt omdat ik niet voldoende openstaande kredietrekeningen had afgelost. De reden daarvoor is simpel: als we mijn Nederlandse creditcard buiten beschouwing laten, héb ik geen openstaande kredietrekeningen. Ik verkeer namelijk in de gelukkige omstandigheid dat ik nooit geld heb hoeven lenen. Maar de jongens en meisjes van Big Brother waren onverbiddelijk: alleen door voldoende af te lossen kon ik laten zien dat ik verantwoordelijk met mijn financiën om kon gaan… Misschien is het een idee om een stuk of acht creditcards te nemen en daarmee de shopping malls van Belfast te bestormen, zodat ik me eens goed in de schulden kan steken. Als ik vervolgens alles afbetaal, zou ik zomaar 50 punten op de schaal kunnen stijgen.
Het tweede probleem: ik stond in Groot-Brittannië niet als kiezer geregistreerd en dat maakte mijn identiteit moeilijk te controleren. Ik had altijd gedacht dat je daar paspoorten voor had, maar goed, zo’n Nederlands papiertje met enge buitenlandse teksten en een tamelijk ongunstige foto (de camera heeft me nooit gemogen) boezemt de Britse autoriteiten natuurlijk weinig vertrouwen in. Niettemin fleurde ik op: hier was tenminste iets aan
te doen! Ik wierp een blik op de website van de kiezersregistratie en zocht alle gevraagde documenten bij elkaar. Het antwoord volgde snel: er ontbraken nog enige cruciale gegevens, waaronder een officiële bevestiging van mijn nationale verzekeringsnummer. Dat was per formulier aan te vragen, maar ik had op dat moment andere dingen aan mijn hoofd (en lijd aan een diepgewortelde laksheid waar het bureaucratische hoepels betreft), zodat ik de opgegeven deadline liet verstrijken. Dat was een fatale vergissing. Ik werd getrakteerd op een toornig schrijven waarin me werd toegebeten dat ik nog geen voldoening had gegeven en dat het in gebreke blijven op dit punt als een “criminal offence” zou worden aangemerkt – de boete kon oplopen tot duizend pond! Aangespoord door deze alleszins redelijke por in de rug vroeg ik haastig het benodigde formulier aan. Nu dat is aangekomen, zal ik me met knikkende knieën bij het registratiebureau vervoegen en hopen dat men mij daar ondanks alles welwillend gezind is. Immers: mijn financiële reputatie staat op het spel!
Ondertussen waren er thuis ook problemen. Meer dan eens hadden we de douchekraan open gedraaid om door een straal ijskoud water te worden verrast. Voor Rudmer niet zo’n probleem, want
die zweert bij koude douches, maar voor minder spartaans gezinde lieden zoals ikzelf was dit een verschrikking. Gelukkig hadden we een mannetje dat in geval van nood ijlings kwam opdagen, wat aan de boiler prutste en de boel weer voor een tijdje repareerde. Iets met de waterdruk, klaarblijkelijk – maar een paar weken later zaten we weer met hetzelfde probleem. Bovendien was het mannetje niet altijd direct bereikbaar, zodat we het een dag of twee zonder warm water moesten rooien. De laatste keer beweerde hij triomfantelijk het lek gevonden te hebben, dus ik hoop dat dergelijke beproevingen ons voortaan bespaard zullen blijven. Ik kan veel verdragen, maar bij de gedachte om met mijn slaapdronken kop onder een ijsstraal te moeten gaan staan, lopen de rillingen me over de rug.
Toch was het niet alleen maar kommer en kwel de laatste tijd, beste lezer – integendeel. Zo kwam een paar weken geleden de kleine sultan van Tegelen met zijn voltallige gevolg in Belfast op staatsiebezoek. Zijne hoogheid verbleef niet in ons appartement, maar verwaardigde zich wel verschillende malen langs te komen en de maaltijd met ons te gebruiken. Ook maaide hij er geestdriftig met de pollepel op los en verkocht
rake klappen aan iedereen die zich in zijn buurt waagde, inclusief zichzelf. Een bezoek aan de Belfaster dierentuin maakte helaas weinig indruk: zijne doorluchtigheid bleek weinig belang in de gepresenteerde olifanten en giraffen te stellen en maakte zijn misnoegen luidkeels kenbaar, al leek hij tegen de tijd dat we bij de pinguïns aankwamen zijn gevoel voor decorum enigszins hervonden te hebben. Toch kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat de menselijke bezoekers zich over het algemeen meer in zijn warme belangstelling mochten verheugen dan de dieren.
Het voorname bezoek was nog niet vertrokken of de volgende gasten dienden zich al aan: Rudmers ouders, die op de luchthaven van Dublin een auto hadden gehuurd en aan de vooravond van een tweeweekse reis door Ierland stonden. Ze waren zo vriendelijk ons ook een paar daagjes mee te nemen. Zo kwamen we in het gezellige Galway terecht, waar de uitwas aan straat- en kroegmuzikanten zowaar nog groter is dan in Belfast. (Of dat door een overvloed aan talent of een gebrek aan andere geldbronnen komt, is een goede vraag.) Ook reden we langs de prachtige kust van Connemara, die ongetwijfeld in talloze lokale liederen wordt bezongen en dat ook ruimschoots
verdient.
Een veerboot bracht ons naar de Aran Islands. Op aandringen van Rudmer stapten we daar niet op het grootste, toeristische eiland uit, maar op een kleiner en rustiger exemplaar een eind verderop. Veel volk troffen we daar niet aan, maar de natuur mocht er wezen. Een dorpse schone in een jurk die in de jaren vijftig waarschijnlijk hoogst modieus was geweest, wees ons de weg naar de lokale uitspanning. Daar kregen we koffie en gebak voorgeschoteld door een dame die vrijwel meteen na onze binnenkomst vaststelde: “Volgens mij bent u Nederlanders.” Ja, zelfs in de meest afgelegen oorden op de drempel van de Atlantische Oceaan ontkom je er niet aan… Onze gastvrouw bleek afkomstig uit hetzelfde drassige oord dat wij thuis plegen te noemen en was dat wijselijk ontvlucht door in d’r uppie een pleisterplaats in het midden van nergens te beginnen. Toen ze ook nog een mondje Fries bleek te spreken, was de vreugde compleet – voor de Friese leden van het gezelschap althans.
Welke lessen we uit deze hartverwarmende gebeurtenis moeten trekken, laat ik graag aan uw oordeel over, geachte lezer. Mij rest nog slechts de taak dit blog op gepaste wijze af te sluiten.
Ik hoop dat u genoten hebt. Tot de volgende keer – wanneer we een blik zullen werpen op de beruchte Oranjemarsen. Geloof me, ik ben even benieuwd als u!
Advertisement
Tot: 0.089s; Tpl: 0.011s; cc: 9; qc: 48; dbt: 0.0468s; 1; m:domysql w:travelblog (10.17.0.13); sld: 1;
; mem: 1.2mb